Seneca Epistula LXXXIV

SENECA LVCILIO SVO SALVTEM
1. Itinera ista quae segnitiam mihi excutiunt et valetudini meae prodesse iudico et studiis. Quare valetudinem adiuvent vides: cum pigrum me et neglegentem corporis litterarum amor faciat, aliena opera exerceor. Studio quare prosint indicabo: a lectionibus recessi. Sunt autem, ut existimo, necessariae, primum ne sim me uno contentus, deinde ut, cum ab aliis quaesita cognovero, tum et de inventis iudicem et cogitem de inveniendis. Alit lectio ingenium et studio fatigatum, non sine studio tamen, reficit.
MIJN BESTE LUCILIUS
1.Die reistoel-uitjes die de sloomheid uit mij geschud hebben zijn, denk ik, zowel bevordelijk geweest voor mijn gezondheid als voor mijn studiezin. Waardoor ze bevorderlijk zijn voor mijn gezondheid, snap je: omdat de behoefte aan literatuur me lui en en ik m'n fysieke conditie dan verwaarloos, werk k daar door andermans inspanning dan toch aan. Waarom ze mijn studiezin bevorderen zal ik je uitleggen: ik ben niet met lezen gestopt. Mijns inziens is het lezen van andermans bevindingen juist noodzakelijk, op de eerste plaats om niet in 'n eigen tunnel te leven. Daarnaast om, wanneer ik kennis genomen heb van wat door anderen gevonden is, te oordelen over die bevindingen en na te denken over wat dan verder ontdekt kan worden. Lezen voedt het begrip en herstelt degene die door studie vermoeid is, maar niet zonder inspanning.
2 Nec scribere tantum nec tantum legere debemus: altera res contristabit vires et exhauriet (de stilo dico), altera solvet ac diluet. Invicem hoc et illo commeandum est et alterum altero temperandum, ut quidquid lectione collectum est stilus redigat in corpus. 2. En we moeten niet uitsluitend schrijven en niet uitsluitend lezen: het eerste put ons uit en veroorzaakt uitdroging (van de pen bedoel ik), het tweede ontspant en verflenst. Het ene moet met het andere afgewisseld worden opdat, wat door lezing opgedaan is, door de pen vorm krijgt.
3. Apes, ut aiunt, debemus imitari, quae vagantur et flores ad mel faciendum idoneos carpunt, deinde quidquid attulere disponunt ac per favos digerunt et, ut Vergilius noster ait, liquentia mella / stipant et dulci distendunt nectare cellas. 3. We moeten, zoals men zegt, de bijen navolgen, die rondzwerven en bloemen uitzoeken om honing te maken en vervolgens alwat ze aandragen ordenen en over de raten verdelen en, zoals onze Vergilius zegt: dringen ze vloeibare honing opeen / en persen de cellen vol met zoete nectar.
4. De illis non satis constat utrum sucum ex floribus ducant qui protinus mel sit, an quae collegerunt in hunc saporem mixtura quadam et proprietate spiritus sui mutent. Quibusdam enim placet non faciendi mellis scientiam esse illis sed colligendi. Aiunt inveniri apud Indos mel in arundinum foliis, quod aut ros illius caeli aut ipsius arundinis umor dulcis et pinguior gignat; in nostris quoque herbis vim eandem sed minus manifestam et notabilem poni, quam persequatur et contrahat animal huic rei genitum. Quidam existimant conditura et dispositione in hanc qualitatem verti quae ex tenerrimis virentium florentiumque decerpserint, non sine quodam, ut ita dicam, fermento, quo in unum diversa coalescunt. 4. Over die bijen staat het niet vast of zij een sap uit de bloemen zuigen die al meteen honing is, ofwel dat zij wat zij verzameld hebben door een of ander vermenging en een eigenschap van hun adem in deze smaak veranderen. Sommigen houden het erop dat zij niet de kunde bezitten om honing te maken maar alleen om het te vergaren. Zij beweren dat er in Indië in de bladeren van rietstengels honing aangetroffen wordt, die ofwel de dauw van die hemelstreek opwekt ofwel een vocht van de plant zelf die zoet is en vrij stroperig; ook in onze gewassen, zo wordt beweerd, komt diezelfde eigenschap voor, maar minder duidelijk en evident en diertjes die daarvoor de aanleg hebben azen daarop en verzamelen het. Sommigen menen dat door het opbergen en ordenen deze kwaliteit bereikt wordt van wat zij uit de teerste delen van planten en bloemen geoogst hebben, maar niet zonder een soort fermentatie om het zo maar te noemen, waardoorde verschillende bestanddelen tot één versmelten.
5. Sed ne ad aliud quam de quo agitur abducar, nos quoquehas apes debemus imitari et quaecumque ex diversa lectione congessimus separare (melius enim distincta servantur), deinde adhibita ingenii nostri cura et facultate in unum saporem varia illa libamenta confundere, ut etiam si apparuerit unde sumptum sit, aliud tamen esse quam unde sumptum est appareat. Quod in corpore nostro videmus sine ulla opera nostra facere naturam 5. Maar om niet tot een ander onderwerp dan waarover het nu gaat af te dwalen: ook wij moeten deze bijen navolgen en wat we uit lezing van allerlei bronnen bijeen gescharreld hebben scheiden (want wat gesorteerd is kunnen wij beter bewaren) en vervolgens met de zorg en mogelijkheid van onze aard die verschillende bronnen tot één eien smaak samenbrengen, zodat ook als het duidelijk is waar het uit gehaald is, het toch de indruk maakt weer anders te zijn dan de bron. Iets wat wij de natuur zonder enige moeite in ons lichaam zien doen.
6. (alimenta quae accepimus, quamdiu in sua qualitate perdurant et solida innatant stomacho, onera sunt; at cum ex eo quod erant mutata sunt, tunc demum in vires et in sanguinem transeunt), idem in his quibus aluntur ingenia praestemus, ut quaecumque hausimus non patiamur integra esse, ne aliena sint. 6. (voedsel dat we gegeten hebben is, zo lang het zijn eigen toestand bewaart en onverteerd in de maag zit, een last; maar wanneer het veranderd is uit wat het was, gaat het over in levenskracht en bloed): laten onze breinen hetzelfde doen met datgene waarmee ze gevoed worden, zodat we niet dulden dat wat we geconsumeerd hebben onveranderd en vreemd blijft.
7. Concoquamus illa; alioqui in memoriam ibunt, non in ingenium. Adsentiamur illis fideliter et nostra faciamus, ut unum quiddam fiat ex multis, sicut unus numerus fit ex singulis cum minores summas et dissidentes conputatio una conprendit. Hoc faciat animus noster: omnia quibus est adiutus abscondat, ipsum tantum ostendat quod effecit. 7. We moeten het verteren; anders gaat het naar het geheugen maar niet naar ons verstand. We moeten er van harte mee instemmen en het 't onze maken, zodat het iets ééns wordt in plaats van losse brokstukken zoals één getal ontstaat uit veel afzonderlijke wanneer een optelling kleinere en onderling afwijkende getallen omvat. Dít moet onze geest doen: alles waar het van uit is gegaan verbergen en slechts tonen wat het ervan gemaakt heeft.
8. Etiam si cuius in te comparebit similitudo quem admiratio tibi altius fixerit, similem esse te volo quomodo filium, non quomodo imaginem: imago res mortua est. 'Quid ergo? non intellegetur cuius imiteris orationem? cuius argumentationem? cuius sententias?' Puto aliquando ne intellegi quidem posse, si magni vir ingenii omnibus quae ex quo voluit exemplari traxit formam suam inpressit, ut in unitatem illa conpetant. 8. Ook al zorgt de bewondering voor iemand bij jou voor een diepgaande gelijkenis, dan wil ik toch dat je als het ware een soort zoon wordt, niet een soort kloon: een kloon is iets levenloos. 'Wat nu? kan er dan niet doorzien worden wiens stijl je nabootst? wiens argumentaies? wiens opinies?' Ik meen dat dat soms inderdaad niet te zien kan zijn, als een zeer begaafd man op alles wat hij van iemand wilde navolgen zodanig zijn eigen stempel drukt dat die ontleningen tot eenheid versmelten.
9. Non vides quam multorum vocibus chorus constet? unus tamen ex omnibus redditur. Aliqua illic acuta est, aliqua gravis, aliqua media; accedunt viris feminae, interponuntur tibiae: singulorum illic latent voces, omnium apparent. 9. Zie je niet uit hoeveel stemmen een koor bestaat? toch klinkt er slechts één geluid uit de monden van allen. De ene stem is tenor, de andere bas, weer een ander bariton; bij mannen voegen zich vrouwen, fluiten begeleiden ze: van al die individuen blijven de stemmen verborgen, maar van allen samen zijn horen we ze.
10. De choro dico quem veteres philosophi noverant: in commissionibus nostris plus cantorum est quam in theatris olim spectatorum fuit. Cum omnes vias ordo canentium implevit et cavea aeneatoribus cincta est et ex pulpito omne tibiarum genus organorumque consonuit, fit concentus ex dissonis. Talem animum esse nostrum volo: multae in illo artes, multa praecepta sint, multarum aetatum exempla, sed in unum conspirata. 10. Ik heb het hier over het koor dat de oude filosofen kenden: bij onze optredens gaat het om meer zangers dan er in het verleden toeschouwers waren. Wanneer het leger zangers alle gangen gevuld heeft en de rangen omgeven zijn met trompettisten en vanaf het podium alle soorten fluiten en snaren samenspelen ontstaat er samenspel uit verscheidenheid. Zo wil ik ook dat onze geest is: zij omvat vele kunsten, veel regels, voorbeelden uit vele eeuwen, maar tot één harmonie bijeengebracht.
11. 'Quomodo' inquis 'hoc effici poterit?' Adsidua intentione:si nihil egerimus nisi ratione suadente, nihil vitaverimus nisi ratione suadente. Hanc si audire volueris, dicet tibi: relinque ista iamdudum ad quae discurritur; relinque divitias, aut periculum possidentium aut onus; relinque corporis atque animi voluptates, molliunt et enervant; relinque ambitum, tumida res est, vana, ventosa, nullum habet terminum, tam sollicita est ne quem ante se videat quam ne secum, laborat invidia et quidem duplici. Vides autem quam miser sit si is cui invidetur et invidet. 11. Je vraagt hoe we dit kunnen bewerkstelligen? Door een voortdurende focus: niets doen tenzij onder drang van de rede, niets vermijden tenzij onder leiding van de rede. Als je daarnaar wilt luisteren zal hij je voorhouden: laat die zaken nu maar links liggen waarnaar men zijn toevlucht neemt; verwaarloos rijkdom die voor de bezitters een risico of een last vormt; zeg de lusten van lichaam en geest vaarwel, ze verwekelijken en maken je slap; laat je eerzucht varen: het is opgeblazen, ijdel, wind, grenzeloos, zo opgewonden dat hij evenmin iemand vóór zich kan dulden als naast zich, hij lijdt aan afgunst en wel een dubbele. Je ziet echter hoe armzalig hij is als degene die benijd wordt ook zelf jaloers is.
12. Intueris illas potentium domos, illa tumultuosa rixa salutantium limina? multum habent contumeliarum ut intres, plus cum intraveris. Praeteri istos gradus divitum et magno adgestu suspensa vestibula: non in praerupto tantum istic stabis sed in lubrico. Huc potius te ad sapientiam derige, tranquillissimasque res eius et simul amplissimas pete. 12. Zie je die huizen van de machthebbers, dat onafgebroken geruzie en ellebogenwerk van hun volgers? Het kost veel beledigingen om binnen te komen en nog meer wanneer dat gelukt is. Ga die trappen van de rijken voorbij met hun hal volgepakt met een grote toeloop: je zult daar niet alleen voor een steile afgrond terechtkomen maar ook op een glibberig pad. Richt liever je schreden hierheen naar de wijsheid en streef naar de rustige en rijke omstandigheden daarvan.
13. Quaecumque videntur eminere in rebus humanis, quamvis pusilla sint et comparatione humillimorum exstent, per difficiles tamen et arduos tramites adeuntur. Confragosa in fastigium dignitatis via est; at si conscendere hunc verticem libet, cui se fortuna summisit, omnia quidem sub te quae pro excelsissimis habentur aspicies, sed tamen venies ad summa per planum.
Vale.
13. Alwat onder menselijke aangelegenheden hoog uit schijnt te steken, hoe nietig het ook is en slechts uitstekend door vergelijking met wat minder hoog is, wordt via steile paden bereikt. Hachelijk is het pad naar de top van de waardigheid; maar als je deze top mag bereiken waarvoor zelfs het lot buigt, zul je zien dat alles zich onder je bevindt wat beschouwd wordt als het allerhoogste, maar toch zul je de top bereiken over een effen weg.
Het ga je goed!



Terug naar Inhoudsopgave Seneca

Terug naar Home