EPISTULA LXVII

Boek 7, Brief 67    Wenselijkheid.

VII.LXVII.i. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
- Ut a communibus initium faciam, ver aperire se coepit, sed iam inclinatum in aestatem, quo tempore calere debebat, intepuit nec adhuc illi fides est; saepe enim in hiemem revolvitur. Vis scire quam dubium adhuc sit? nondum me committo frigidae verae, adhuc rigorem eius infringo. 'Hoc est' inquis 'nec calidum nec frigidum pati.' Ita est, mi Lucili: iam aetas mea contenta est suo frigore; vix media regelatur aestate. Itaque maior pars in vestimentis degitur.
7.67.1.SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
- Om te beginnen met iets triviaals: de lente begint te komen, maar terwijl ze op de zomer afstevent en zij warm zou moeten zijn, is zij weer afgekoeld en is zij niet te vertrouwen; steeds rolt zij weer terug in winterse temperaturen. Wil je weten hoe twijfelachtig zij nog is? Ik vertrouw mezelf nog steeds niet toe aan echt koud water, nog steeds meng ik de strengheid daarvan. 'Maar dat betekent dat je noch warmte noch kou verdraagt', zul je zeggen. Zo is het inderdaad, mijn beste Lucilius: mijn leeftijd heeft al genoeg aan zijn eigen kou; ik kan zelfs in de zomer maar amper op temperatuur komen. Daarom loop ik meestal dik ingepakt rond.
VII.LXVII.ii. Ago gratias senectuti quod me lectulo affixit: quidni gratias illi hoc nomine agam? Quidquid debebam nolle, non possum. Cum libellis mihi plurimus sermo est. Si quando intervenerunt epistulae tuae, tecum esse mihi videor et sic afficior animo tamquam tibi non rescribam sed respondeam. Itaque et de hoc quod quaeris, quasi colloquar tecum, quale sit una scrutabimur. 7.65.2. Ik ben de ouderdom dankbaar dat hij me aan m'n rustbank bindt: waarom zou ik hem daarom niet dankbaar zijn? Alles wat ik niet zou moeten willen kan ik niet. Het grootste deel van mijn conversatie vindt plaats met boeken. Als er al eens brieven van jou tussendoor komen, heb ik de indruk dat je bij me bent en het is me dan te moede alsof ik je niet terugschrijf maar antwoord geef. Zo zal ik ook over datgene waarnaar jij nu vraagt als het ware een gesprek met je voeren: we zullen samen onderzoeken hoe de vork aan de steel zit.
VII.LXVII.iii. Quaeris an omne bonum optabile sit. 'Si bonum est' inquis 'fortiter torqueri et magno animo uri et patienter aegrotare, sequitur ut ista optabilia sint; nihil autem video ex istis voto dignum. Neminem certe adhuc scio eo nomine votum solvisse quod flagellis caesus esset aut podagra distortus aut eculeo longior factus.' 7.65.3. Je vraagt of alle goeds ook wenselijk is. 'Als het een goed is', zeg je, 'om kwellingen flink te doorstaan en een verbranding fier en ziekte geduldig, dan volgt daar wel uit dat dat wenselijk is, maar toch zie ik daarin niets om naar te verlangen. Tot op heden heb ik ook niemand leren kennen die onder dat motto een gelofte ingelost heeft dat hij met zwepen afgeranseld zou worden of door jicht misvormd of op de pijnbank uitgerekt.
VII.LXVII.iv. Distingue, mi Lucili, ista, et intelleges esse in iis aliquid optandum. Tormenta abesse a me velim; sed si sustinenda fuerint, ut me in illis fortiter, honeste, animose geram optabo. Quidni ego malim non incidere bellum? sed si inciderit, ut vulnera, ut famem et omnia quae bellorum necessitas affert generose feram optabo. Non sum tam demens ut aegrotare cupiam; sed si aegrotandum fuerit, ut nihil intemperanter, nihil effeminate faciam optabo. Ita non incommoda optabilia sunt, sed virtus qua perferuntur incommoda. 7.65.4. Maak, mijn beste Lucilius, bij deze zaken onderscheid, dan zul je begrijpen dat er wel degelijk iets wenswaardigs tussen zit. Ik zou graag willen dat ik van kwellingen verschoond bleef; maar als ze nu eenmaal ondergaan zouden moeten worden, dan wens ik dat ik me daarbij manmoedig, eervol en flink zal gedragen. Waarom zou ik er niet de voorkeur aan geven om niet in een oorlog verzeild te raken? Maar mocht dat toch gebeuren, dan hoop ik de verwondingen, de honger en alles wat de noodtoestand in oorlogen meebrengt edelmoedig te dragen. Zo dwaas ben ik niet, dat mijn verlangen ernaar uit gaat ziek te zijn; maar als het me toch overkomt, dan hoop ik me gelaten en niet verwekelijkt te gedragen. Dus niet de beproeving is wenselijk, maar de manmoedigheid waarmee die beproeving verdragen wordt.
VII.LXVII.v. Quidam ex nostris existimant omnium istorum fortem tolerantiam non esse optabilem, sed ne abominandam quidem, quia voto purum bonum peti debet et tranquillum et extra molestiam positum. Ego dissentio. Quare? primum quia fieri non potest ut aliqua res bona quidem sit sed optabilis non sit; deinde si virtus optabilis est, nullum autem sine virtute bonum, et omne bonum optabile est; deinde etiam tormentorum fortis patientia optabilis est. 7.65.5. Sommigen van ons zijn van oordeel dat een manhaftige verdraagzaamheid van al dat soort zaken niet wenselijk is, maar zeker ook niet verwerpelijk, omdat men met een wens om het zuiver goede moet vragen, dat vredig is en los staat van elke bedreiging. Ik ben het daar niet mee eens. Waarom? Op de eerste plaats omdat het onmogelijk is dat iets wel goed is maar niet wenselijk zou zijn; vervolgens: als karaktervastheid wenselijk is, maar er geen enkel goed bestaat zonder die karaktervastheid, ook alle goeds wenselijk is; vervolgens is ook een manhaftige lijdzaamheid in folteringen wenselijk.
VII.LXVII.vi. Etiam nunc interrogo: nempe fortitudo optabilis est? Atqui pericula contemnit et provocat; pulcherrima pars eius maximeque mirabilis illa est, non cedere ignibus, obviam ire vulneribus, interdum tela ne vitare quidem sed pectore excipere. Si fortitudo optabilis est, et tormenta patienter ferre optabile est; hoc enim fortitudinis pars est. Sed separa ista, ut dixi: nihil erit quod tibi faciat errorem. Non enim pati tormenta optabile est, sed pati fortiter: illud opto 'fortiter', quod est virtus. 7.65.6. Ook nu stel ik de vraag: is onverschrokkenheid dan wenselijk? Maar die veracht en tart gevaren; dat is juist het mooiste aspect ervan en het meest bewonderenswaardige: niet voor vuur terugdeinzen, verwondingen tegemoet treden, speren somtijds niet uit de weg gaan maar juist opvangen. Als onverschrokkenheid wenselijk is, dan is het verdragen van kwellingen dat ook; dat maakt immers een onderdeel uit van onverschrokkenheid. Maar, zoals ik al zei, maak onderscheid: dan zal niets je op een dwaalspoor brengen. Want niet het lijden van folteringen is wenselijk, maar het onverschrokken lijden: dat 'onverschrokken', waaruit de karaktervastheid bestaat, is wat ik wens.
VII.LXVII.vii. 'Quis tamen umquam hoc sibi optavit?' Quaedam vota aperta et professa sunt, cum particulatim fiunt; quaedam latent, cum uno voto multa comprensa sunt. Tamquam opto mihi vitam honestam; vita autem honesta actionibus variis constat: in hac est Reguli arca, Catonis scissum manu sua vulnus, Rutili exsilium, calix venenatus qui Socraten transtulit e carcere in caelum. Ita cum optavi mihi vitam honestam, et haec optavi sine quibus interdum honesta non potest esse. 7.67.7. 'Niettemin: wie heeft dit ooit voor zichzelf gewenst?' Sommige wensen zijn duidelijk en worden ook kenbaar gemaakt, wanneer ze afzonderlijk gedaan worden; andere blijven verborgen, wanneer in één wens veel wordt samengevat. Bijvoorbeeld als ik een eervol leven wens; dat eervolle leven is echter samengesteld uit allerlei daden: daaronder hoort de kist waarin Regulus werd opgesloten, de wond van Cato, eigenhandig toegebracht, de ballingschap van Rutilius, de gifbeker die Socrates vanuit de kerker naar de hemel overbracht. Wanneer ik voor mij dus een eervol leven wens, wens ik dan ook deze zaken, zonder welke het leven soms niet eervol zijn kan.
VII.LXVII.viii. O terque quaterque beati,
quis ante ora patrum Troiae sub moenibus altis
contigit oppetere!
Quid interest, optes hoc alicui an optabile fuisse fatearis?
7.67.8. Ach drie, ja vier maal gelukzalig,
wie het beschoren was vóór de ogen van hun ouders te sneuvelen
aan de voet van de muren van Troje!

- Wat maakt het uit of je dit iemand toewenst of erkent dat het wenselijk was?
VII.LXVII.ix. Decius se pro re publica devovit et in medios hostes concitato equo mortem petens irruit. Alter post hunc, paternae virtutis aemulus, conceptis sollemnibus ac iam familiaribus verbis in aciem confertissimam incucurrit, de hoc sollicitus tantum, ut litaret, optabilem rem putans bonam mortem. Dubitas ergo an optimum sit memorabilem mori et in aliquo opere virtutis? 7.67.9. Decius wijdde zich ter bescherming van het vaderland toe aan de goden, gaf zijn paard de sporen en stortte zich midden tussen de vijanden om de dood in de ogen te zien. Zijn zoon, verlangend de moed van zijn vader te evenaren, herhaalde later de plechtige en al vertrouwde woorden en wierp zich in het dichtste krijgsgewoel, slechts er op uit zich op te offeren, in de mening dat een heldendood door zijn goede voorteken iets wenselijks is. Twijfel je er dan nog aan of het wel het beste is gedenkwaardig en tijdens een heldendaad te sterven?
VII.LXVII.x. Cum aliquis tormenta fortiter patitur, omnibus virtutibus utitur. Fortasse una in promptu sit et maxime appareat, patientia; ceterum illic est fortitudo, cuius patientia et perpessio et tolerantia rami sunt; illic est prudentia, sine qua nullum initur consilium, quae suadet quod effugere non possis quam fortissime ferre; illic est constantia, quae deici loco non potest et propositum nulla vi extorquente dimittit; illic est individuus ille comitatus virtutum. Quidquid honeste fit una virtus facit, sed ex consilii sententia; quod autem ab omnibus virtutibus comprobatur, etiam si ab una fieri videtur, optabile est. 7.67.10. Wanneer iemand folteringen dapper ondergaat, spreekt hij al zijn moed aan. Misschien is er één kant van zijn karakter evident en opvallend: lijdzaamheid; maar juist daarin is de kracht gelegen, waarvan die lijdzaamheid en volharding takken zijn; daarin is verstandigheid gelegen, zonder welke geen enkel besluit genomen wordt, die aanspoort om zo dapper mogelijk te verdragen waaraan je toch niet kunt ontkomen; daarin ligt de karaktervastheid besloten die onwrikbaar blijft en zijn voornemen niet laat varen, met welk geweld er ook op wordt aangedrongen; daar bevindt zich dat ondeelbare gezelschap van goede eigenschappen. Alwat er aan hoogstaands gebeurt, wordt bewerkstelligd door één goede eigenschap, maar wel als uitvloeisel van een besluit; wat echter door alle goede eigenschappen goedgekeurd wordt, ook als het maar door één schijnt te gebeuren, is wenselijk.
VII.LXVII.xi. Quid? tu existimas ea tantum optabilia esse quae per voluptatem et otium veniunt, quae excipiuntur foribus ornatis? Sunt quaedam tristis vultus bona; sunt quaedam vota quae non gratulantium coetu, sed adorantium venerantiumque celebrantur. 7.67.11. Nou? Denk je dat alleen maar die zaken wenselijk zijn, die onder genot en gemak op ons afkomen, die via een ereboog binnenkomen? Er bestaat ook goeds met een nors gezicht; er bestaan wensen die niet in zwang zijn bij een drom van uitgelatenen, maar van mensen die hun verering en respect betuigen.
VII.LXVII.xii. Ita tu non putas Regulum optasse ut ad Poenos perveniret? Indue magni viri animum et ab opinionibus vulgi secede paulisper; cape, quantam debes, virtutis pulcherrimae ac magnificentissimae speciem, quae nobis non ture nec sertis, sed sudore et sanguine colenda est. 7.67.12. Denk je niet dat Regulus in deze geest zijn wens gekoesterd heeft om Carthago te bereiken? Verplaats je in de geest van een groot man en distantieer je wat van de opinies van de massa; stel jezelf, voorzover nodig, voor hoe een zeer mooi en schitterend karakter er uitziet, dat we niet kunnen ontwikkelen met wierook en kransen, maar met zweet en bloed.
VII.LXVII.xiii. Aspice M. Catonem sacro illi pectori purissimas manus admoventem et vulnera parum alte demissa laxantem. Utrum tandem illi dicturus es 'vellem quae velles' et 'moleste fero' an 'feliciter quod agis'? 7.67.13. Kijk eens naar Marcus Cato als hij zijn onbevlekte handen richt op zijn verheven borst en de wond die niet diep genoeg is oprekt. Zul je tenslotte tegen hem zeggen 'ik zou willen wat jij wilde' en 'ik kan hier niet tegen' of 'proficiat met wat je doet'?
VII.LXVII.xiv. Hoc loco mihi Demetrius noster occurrit, qui vitam securam et sine ullis fortunae incursionibus mare mortuum vocat. Nihil habere ad quod exciteris, ad quod te concites, cuius denuntiatione et incursu firmitatem animi tui temptes, sed in otio inconcusso iacere non est tranquillitas: malacia est. 7.67.14. Op dit moment schiet me onze Demetrius te binnen, die een onbezorgd leven zonder welke ingreep van het lot dan ook een 'dode zee' noemt: het heeft niets om je uit te dagen, om je toe op te roepen, bij de aankondiging en dreiging waarvan je je geesteskracht op de proef kunt stellen. Nee, in een rimpelloze loomheid rondhangen betekent geen rust: dat is windstilte.
VII.LXVII.xv. Attalus Stoicus dicere solebat, 'Malo me fortuna in castris suis quam in deliciis habeat. Torqueor, sed fortiter: bene est. Occidor, sed fortiter: bene est.' Audi Epicurum, dicet et 'dulce est'. Ego tam honestae rei ac severae numquam molle nomen imponam. 7.67.15. De Stoïcijn Attalus zei gewoonlijk: 'Ik wil liever dat het Lot me in zijn legerkamp vasthoudt dan in verwennerij. Word ik gekweld, maar zonder dat ik een krimp geef: het is mij goed. Kom ik om, maar met de rug recht: het is mij goed'. Luister naar Epicurus, die zal ook nog zeggen 'Lekkerrr'. Ik zal echter aan zo'n eervol en ernstig gebeuren nooit zo'n frivool labeltje hangen.
VII.LXVII.xvi. Uror, sed invictus: quidni hoc optabile sit? - non quod urit me ignis, sed quod non vincit. Nihil est virtute praestantius, nihil pulchrius; et bonum est et optabile quidquid ex huius geritur imperio.
Vale.
7.67.16. Ik word verbrand, maar niet overwonnen: waarom zou dat niet wenselijk zijn? - Niet dat het vuur aan me lekt, maar dat het mij niet de baas wordt. Niets is voortreffelijker dan manhaftigheid, niets mooier; zowel goed als wenselijk is al datgene dat in haar opdracht gedaan wordt.
Het ga je goed.




  • Terug naar Inhoudsopgave Seneca