ANNALES II,79/88



Caput LXXIX

Hoofdstuk 79

2.79.1. Igitur oram Lyciae ac Pamphyliae praelegentes, obviis navibus quae Agrippinam vehebant, utrimque infensi arma primo expediere: dein mutua formidine non ultra iurgium processum est, Marsusque Vibius nuntiavit Pisoni Romam ad dicendam causam veniret. Ille eludens respondit adfuturum ubi praetor qui de veneficiis quaereret reo atque accusatoribus diem prodixisset. 2.79.1. Derhalve voeren zij voor de kust van Lycië en Pamphylië langs en toen ontmoetten hen de schepen die Agrippina vervoerden en aan weerszijden brachten zij in hun vijandschap aanvankelijk hun wapens in stelling: vervolgens is men door wederzijdse vrees niet verder gegaan dan scheldpartijen en Marsus Vibius commandeerde Piso naar Rome te komen om zich te verantwoorden. Die antwoordde ontwijkend dat hij zou verschijnen zodra de praetor die vergiftigingszaken onderzocht een dagvaarding had afgekondigd voor aangeklaagde en aanklagers.
2.79.2. Interim Domitius Laodiciam urbem Syriae adpulsus, cum hiberna sextae legionis peteret, quod eam maxime novis consiliis idoneam rebatur, a Pacuvio legato praevenitur. Id Sentius Pisoni per litteras aperit monetque ne castra corruptoribus, ne provinciam bello temptet. Quosque Germanici memores aut inimicis eius adversos cognoverat, contrahit, magnitudinem imperatoris identidem ingerens et rem publicam armis peti; ducitque validam manum et proelio paratam. 2.79.2. Intussen was Domitius aangeland in de stad Laodicië in Syrië en toen hij op weg ging naar de winterkwartieren van het zesde legioen omdat hij dat het meest toegankelijk achtte voor zijn revolutionnaire plannen, was de onderbevelhebber Pacuvius hem net voor. Dit deed Sentius schriftelijk uit de doeken aan Piso en hij benadrukte niet bij de legers met omkopers, niet bij de provincie met oorlogshandelingen zijn geluk te beproeven. En allen van wie hij wist dat zij Germanicus indachtig waren of tegenstanders waren van zijn vijanden verzamelde hij om zich heen, steeds weer de grootheid van de keizer benadrukkend en dat de staat gewapenderhand werd aangevallen; en zo voerde hij een krachtige en voor de strijd toegeruste troep aan.

Caput LXXX

Hoofdstuk 80

2.80.1. Nec Piso, quamquam coepta secus cadebant, omisit tutissima e praesentibus, sed castellum Ciliciae munitum admodum, cui nomen Celenderis, occupat; nam admixtis desertoribus et tirone nuper intercepto suisque et Plancinae servitiis auxilia Cilicum quae reguli miserant in numerum legionis composuerat. 2.80.1. Maar niet liet Piso, hoewel zijn onderneming anders uitpakte, de belangrijkste veiligheidmaatregelen gezien zijn omstandigheden na, maar hij bezette een stevig beschermd bolwerk in Cilicië dat Celenderis heet. Want door aan de deserteurs en de recruten die hij onlangs onderschept had alsmede zijn eigen slaven en die van Plancina ook nog de hulptroepen van de Ciliciërs die de stamhoofden hem gestuurd hadden, toe te voegen had hij hun aantal tot dat van een legioen opgevoerd.
2.80.2. Caesarisque se legatum testabatur provincia quam is dedisset arceri, non a legionibus (earum quippe accitu venire), sed a Sentio privatum odium falsis criminibus tegente. Consisterent in acie, non pugnaturis militibus ubi Pisonem ab ipsis parentem quondam appellatum, si iure ageretur, potiorem, si armis, non invalidum vidissent. 2.80.2. En hij verzekerde dat hij, de stadhouder van de keizer, geweerd werd uit de provincie die deze hem toegekend had, niet door de legioenen (want op hun verzoek kwam hij), maar door Sentius die zijn persoonlijke haat onder valse beschuldigingen probeerde te bedekken. Ze hoefden zich slechts in slagorde op te stellen, dan zouden de soldaten wel weigeren te vechten zodra ze Piso gezien hadden, ooit door hen 'vader' genoemd, rechtens al de meerdere maar, als het op wapengeweld aankwam, ook niet voor de poes.
2.80.3. Tum pro munimentis castelli manipulos explicat colle arduo et derupto; nam cetera mari cinguntur. Contra veterani ordinibus ac subsidiis instructi: hinc militum, inde locorum asperitas, sed non animus, non spes, ne tela quidem nisi agrestia aut subitum in usum properata. 2.80.3. Toen stelde hij, voor de versterkingen van de vesting, zijn manipels op in een wijde formatie op een steile heuvel en bij een ravijn; want verder was het terrein door de zee omgeven. Tegenover hem stonden de veteranen, opgesteld in ordelijke formatie en in de rug gedekt: aan de ene kant de grimmigheid van de soldaten, aan de andere kant die van de terreingesteldheid - maar het ontbrak aan moed, aan hoop, ja zelfs aan wapens, behalve dan landwerktuigen of voor de gelegenheid in allerijl in elkaar geflanst spul.
2.80.4. Ut venere in manus, non ultra dubitatum quam dum Romanae cohortes in aequum eniterentur: vertunt terga Cilices seque castello claudunt. 2.80.4. Zodra ze handgemeen geraakt waren bleef de strijd slechts onbeslist zolang de Romeinse cohorten zich nog naar hetzelfde niveau moesten opwerken: de Ciliciërs maakten rechtsomkeert en sloten zich in de versterking op.

Caput LXXXI

Hoofdstuk 81

2.81.1. Interim Piso classem haud procul opperientem adpugnare frustra temptavit; regressusque et pro muris, modo semet adflictando, modo singulos nomine ciens, praemiis vocans, seditionem coeptabat, adeoque commoverat ut signifer legionis sextae signum ad eum transtulerit. 2.81.1. Intussen deed Piso een vergeefse poging vat te krijgen op de vloot die niet ver vandaar lag te wachten; en toen hij teruggekeerd was probeerde hij ook voor de muren, nu eens door zichzelf op de borst te slaan, dan weer door elke soldaat afzonderlijk op te ruien, ze met beloningen oproepend, een muiterij te ontketenen en zozeer heeft hij op hun gemoed gewerkt dat de vaandeldrager van het zesde zijn veldteken naar hem overbracht.
2.81.2. Tum Sentius occanere cornua tubasque et peti aggerem, erigi scalas iussit ac promptissimum quemque succedere, alios tormentis hastas saxa et faces ingerere. 2.81.2. Toen beval Sentius hem te overstemmen met hoorns en trompetten en een wal op te werpen en ladders op te richten en gelastte de meest toeschietelijken die te beklimmen en de anderen met katapulten speren, stenen en fakkels af te schieten.
2.81.3. Tandem victa pertinacia Piso oravit ut traditis armis maneret in castello, dum Caesar cui Syriam permitteret consulitur. Non receptae condiciones nec aliud quam naves et tutum in urbem iter concessum est. 2.81.3. Toen zijn vasthoudendheid gebroken was vroeg Piso tegen uitlevering van de wapens in het fort te mogen blijven tot de keizer gevraagd was aan wie hij Syrië toevertrouwde. Deze voorwaarden zijn niet geaccepteerd en niets anders is hem vergund dan schepen en een veilige tocht naar Rome.

Caput LXXXII

Hoofdstuk 82

2.82.1. At Romae, postquam Germanici valetudo percrebuit cunctaque ut ex longinquo aucta in deterius adferebantur, dolor ira, et erumpebant questus. Ideo nimirum in extremas terras relegatum, ideo Pisoni permissam provinciam; hoc egisse secretos Augustae cum Plancina sermones. 2.82.1. Maar in Rome heerste, nadat de ziekte van Germanicus bekend geworden was en alles nog makaberder was aangezet, zoals dat gaat met berichten van ver, smart en woede, en men barstte uit in jammerklachten: dit was dan natuurlijk de reden dat hij naar een uithoek van de wereld was weggemoffeld, daarom was het stadhouderschap aan Piso opgedragen; dit hadden de heimelijke onderonsjes van Augusta met Plancina dus uitgericht.
2.82.2. Vera prorsus de Druso seniores locutos: displicere regnantibus civilia filiorum ingenia, neque ob aliud interceptos quam quia populum Romanum aequo iure complecti reddita libertate agitaverint. 2.82.2. De ouderen hadden vast en zeker de waarheid over Drusus verteld: bij de heersers viel de democratische inslag van hun kinderen volstrekt niet in de smaak en zij waren om geen andere reden uit de weggeruimd dan omdat zij overwogen hadden het Romeinse volk door het teruggeven van hun vrijheid in een gelijke rechtsorde te omvatten.
2.82.3. Hos vulgi sermones audita mors adeo incendit ut ante edictum magistratuum, ante senatus consultum sumpto iustitio desererentur fora, clauderentur domus. Passim silentia et gemitus, nihil compositum in ostentationem; et quamquam neque insignibus lugentium abstinerent, altius animis maerebant. 2.82.3. Deze gesprekken van het volk heeft het vernemen van Germanicus' dood zozeer verhevigd dat, vóór enig edict van de magistraten en vóór een daartoe strekkend senaatsbesluit de rechtspleging werd geschorst, de pleinen verlaten en de woningen gesloten. Overal heerste stilte of geweeklaag zonder dat men het voor uiterlijk vertoon nog eens aandikte. En hoewel men zich niet onthield van uiterlijke tekenen van rouw, treurde men toch vooral van binnen.
2.82.4. Forte negotiatores vivente adhuc Germanico Syria egressi laetiora de valetudine eius attulere. Statim credita, statim vulgata sunt: ut quisque obvius, quamvis leviter audita in alios atque illi in plures cumulata gaudio transferunt. Cursant per urbem, moliuntur templorum fores; iuvat credulitatem nox et promptior inter tenebras adfirmatio. 2.82.4. Toevallig brachten kooplieden die vertrokken waren uit Syrië toen Germanicus nog leefde optimistischer berichten mee over zijn gezondheidstoestand. Meteen geloofde men ze en meteen werden ze algemeen verbreid: al naar gelang men elkaar ontmoette, bracht men de berichten, ook al waren ze maar bij geruchte vernomen, over naar anderen en die weer naar anderen, aangedikt door vreugde. De mensen renden door de stad, forceerden de deuren van de tempels; de omstandigheid dat het nacht was en dat men in het donker gemakkelijker krasse uitspraken doet gaf de goedgelovigheid nog extra kracht.
2.82.5. Nec obstitit falsis Tiberius donec tempore ac spatio vanescerent: et populus quasi rursum ereptum acrius doluit. 2.82.5. Ook verhinderde Tiberius de loop van valse berichten niet maar wachtte af tot ze door tijd en verloop zouden verdwijnen: maar nu treurde het volk des te heviger, alsof hij hen opnieuw ontrukt was.

Caput LXXXIII

Hoofdstuk 83

2.83.1. Honores ut quis amore in Germanicum aut ingenio validus reperti decretique: ut nomen eius Saliari carmine caneretur; sedes curules sacerdotum Augustalium locis superque eas querceae coronae statuerentur; ludos circensis eburna effigies praeiret neve quis flamen aut augur in locum Germanici nisi gentis Iuliae crearetur. 2.83.1. Eerbewijzen werden bedacht en besloten al naar gelang men door genegenheid jegens Germanicus of creativiteit geïnspireerd werd: zijn naam zou in het lied der Saliërs gezongen worden; ter ere van hem zouden er curulische zetels worden opgesteld op de plaatsen voor de Augustale priesters en daarboven kransen van eikenbladeren; zijn beeltenis in ivoor zou bij de circensische spelen vooroplopen in de stoet en geen flamen of augur zou in de plaats van Germanicus worden gekozen, anders dan uit het Iulische geslacht.
2.83.2. Arcus additi Romae et apud ripam Rheni et in monte Syriae Amano cum inscriptione rerum gestarum ac mortem ob rem publicam obisse. Sepulchrum Antiochiae ubi crematus, tribunal Epidaphnae quo in loco vitam finierat. Statuarum locorumve in quis coleretur haud facile quis numerum inierit. 2.83.2. Hieraan werden triomfbogen toegevoegd te Rome en aan de oever van de Rijn en op de berg Amanus in Syrië met een inscriptie van zijn heldendaden en de mededeling dat hij voor het vaderland gestorven was. Een cenotaaf werd opgericht in Antiochië waar hij gecremeerd was, een katafalk in Epidaphne op de plaats waar hij zijn levenseinde gevonden had. Het zou iemand niet makkelijk vallen het aantal standbeelden en plaatsen waar hij vereerd werd op te sommen.
2.83.3. Cum censeretur clipeus auro et magnitudine insignis inter auctores eloquentiae, adseveravit Tiberius solitum paremque ceteris dicaturum: neque enim eloquentiam fortuna discerni et satis inlustre si veteres inter scriptores haberetur. 2.83.3. Toen men hem een gouden schild wilde toekennen van buitengewone grootte tussen de kopstukken van de welsprekendheid, verzekerde Tiberius met klem dat hij hem een gewone, gelijk aan de andere zou toewijden: niet werd immers iemands welsprekendheid afgemeten aan zijn maatschappelijke positie en het was voldoende eer als Germanicus tussen de klassieke schrijvers werd geteld.
2.83.4. Equester ordo cuneum Germanici appellavit qui iuniorum dicebatur, instituitque uti turmae idibus Iuliis imaginem eius sequerentur. Pleraque manent: quaedam statim omissa sunt aut vetustas oblitteravit. 2.83.4. De ridderstand gaf aan de theaterrang der jongeren de naam van Germanicus en stelde in dat op de Iden van juli de ruitereskadrons achter zijn beeltenis zouden rijden. Zeer veel van deze maatregelen zijn tot op de dag van vandaag gebleven: sommige zijn terstond achterwege gelaten of mettertijd in vergetelheid geraakt.

Caput LXXXIV

Hoofdstuk 84

2.84.1. Ceterum recenti adhuc maestitia soror Germanici Livia, nupta Druso, duos virilis sexus simul enixa est. Quod rarum laetumque etiam modicis penatibus tanto gaudio principem adfecit ut non temperaverit quin iactaret apud patres nulli ante Romanorum eiusdem fastigii viro geminam stirpem editam: nam cuncta, etiam fortuita, ad gloriam vertebat. 2.84.1. Maar in de dagen van nog verse rouw heeft de zuster van Germanicus Livia, getrouwd met Drusus, een tweeling gebaard van het mannelijk geslacht. Deze ook bij eenvoudige burgers zeldzame en heugelijke gebeurtenis heeft de vorst met zoveel vreugde vervuld dat hij niet kon nalaten om in de senaat op te scheppen dat nooit tevoren een man van dezelfde stand onder de Romeinen een tweeling verwekt had: want alles, ook toevallige gebeurtenissen, boog hij om tot eigen roem.
2.84.2. Sed populo tali in tempore id quoque dolorem tulit, tamquam auctus liberis Drusus domum Germanici magis urgeret. 2.84.2. Maar ook dit heeft het volk onder dergelijke omstandigheden pijn gedaan, alsof Drusus met zijn verrijking met kinderen de familie van Germanicus meer terugdrong.

Caput LXXXV

Hoofdstuk 85

2.85.1. Eodem anno gravibus senatus decretis libido feminarum coercita cautumque ne quaestum corpore faceret cui avus aut pater aut maritus eques Romanus fuisset. 2.85.1. In hetzelfde jaar is de losbandigheid van vrouwen door scherpe senaatsbesluiten aan banden gelegd en er werd een verbod uitgevaardigd dat niemand van wie de grootvader, vader of echtgenoot Romeins ridder was geweest zich aan prostitutie schuldig mocht maken.
2.85.2. Nam Vistilia praetoria familia genita licentiam stupri apud aedilis vulgaverat, more inter veteres recepto, qui satis poenarum adversum impudicas in ipsa professione flagitii credebant. 2.85.2. Want Vistilia, dochter uit een praetoriaanse familie, had haar onzedige losbandigheid aangegeven bij de aedielen, in navolging van het gebruik der voorouders, die geloofden dat er voldoende bestraffing van zedeloze vrouwen gelegen was in de loutere bekentenis van de schanddaad.
2.85.3. Exactum et a Titidio Labeone Vistiliae marito cur in uxore delicti manifesta ultionem legis omisisset. Atque illo praetendente sexaginta dies ad consultandum datos necdum praeterisse, satis visum de Vistilia statuere; eaque in insulam Seriphon abdita est. 2.85.3. Ook is de echtgenoot van Vistilia, Titidius Labeo, ter verantwoording geroepen waarom hij een wettelijke procedure tegen de evidente vergrijpen van zijn vrouw had nagelaten. En toen hij zich verschool achter de regel dat de zestig dagen bedenktijd die hem vergund waren nog niet verstreken waren, heeft men besloten dat het voldoende was om Vistilia te veroordelen en zij is naar het eiland Seriphos verbannen.
2.85.4. Actum et de sacris Aegyptiis Iudaicisque pellendis factumque patrum consultum ut quattuor milia libertini generis ea superstitione infecta quis idonea aetas in insulam Sardiniam veherentur, coercendis illic latrociniis et, si ob gravitatem caeli interissent, vile damnum; ceteri cederent Italia nisi certam ante diem profanos ritus exuissent. 2.85.4. Ook is de uitbanning van de godsdienstige Egyptische en Joodse praktijken behandeld en er is een senaatsbesluit uitgevaardigd dat 4.000 man vrijgelatenen die door dat bijgeloof aangetast waren en de geschikte leeftijd hadden naar het eiland Sardinië overgebracht moesten worden om de struikroverij daar te bestrijden en, als zij wegens het barre klimaat zouden omkomen, dan kwam men nog goedkoop van ze af. De overigen moesten Italië verlaten tenzij ze vóór een vastgestelde termijn met hun goddeloze praktijken gestopt waren.

Caput LXXXVI

Hoofdstuk 86

2.86.1. Post quae rettulit Caesar capiendam virginem in locum Occiae, quae septem et quinquaginta per annos summa sanctimonia Vestalibus sacris praesederat; egitque grates Fonteio Agrippae et Domitio Pollioni quod offerendo filias de officio in rem publicam certarent. 2.86.1. Hierna stelde de keizer de aanstelling aan de orde van een meisje in de plaats van Occia, die gedurende 57 jaar met de grootste devotie leiding had gegeven aan de Vestaalse rituelen. En hij heeft zijn dank betuigd aan Fonteius Agrippa en Domitius Pollio dat zij als om strijd hun dochter beschikbaar stelden voor de publieke zaak.
2.86.2. Praelata est Pollionis filia, non ob aliud quam quod mater eius in eodem coniugio manebat; nam Agrippa discidio domum imminuerat. Et Caesar quamvis posthabitam decies sestertii dote solatus est. 2.86.2. De voorkeur is gegeven aan de dochter van Pollio om geen andere reden dan dat haar moeder haar huwelijkstrouw in acht genomen had; want Agrippa had door zijn scheiding afbreuk gedaan aan de waardigheid van zijn familie. Maar de keizer heeft haar, ofschoon zij dan achtergesteld werd, getroost met een bruidschat van 1.000.000 sestertiën.

Caput LXXXVII

Hoofdstuk 87

Saevitiam annonae incusante plebe statuit frumento pretium quod emptor penderet, binosque nummos se additurum negotiatoribus in singulos modios. Neque tamen ob ea parentis patriae delatum et antea vocabulum adsumpsit, acerbeque increpuit eos qui divinas occupationes ipsumque dominum dixerant. Unde angusta et lubrica oratio sub principe qui libertatem metuebat adulationem oderat. 2.87.1. Toen het volk klaagde over de duurte van de levensmiddelen stelde hij een prijs voor het koren vast die de koper moest betalen, en beloofde de handelaars dat hij twee sestertiën subsidie per schepel zou bijbetalen. Toch heeft hij hierom de titel 'Vader des Vaderlands', die hem ook tevoren al was aangeboden, niet geaccepteerd en is scherp uitgevallen tegen degenen die zijn bezigheden 'goddelijk' en hemzelf 'Meester' genoemd hadden. En dit was de oorzaak dat de welsprekendheid een smal en glibberig pad moest bewandelen onder een vorst die vrijmoedigheid vreesde en de pest had aan vleierij.

Caput LXXXVIII

Hoofdstuk 88

2.88.1. Reperio apud scriptores senatoresque eorundem temporum Adgandestrii principis Chattorum lectas in senatu litteras, quibus mortem Arminii promittebat si patrandae neci venenum mitteretur, responsumque esse non fraude neque occultis, sed palam et armatum populum Romanum hostis suos ulcisci. Qua gloria aequabat se Tiberius priscis imperatoribus qui venenum in Pyrrum regem vetuerant prodiderantque. 2.88.1. Ik vind bij geschiedschrijvers die tevens senator waren in die tijd, dat er een brief is voorgelezen van Adgandestrius, de vorst van de Chatten, waarin deze de dood van Arminius beloofde als men hem het vergif wilde sturen om de moord te plegen, en dat er als antwoord gegeven is dat het Romeinse volk zich niet met bedrog en achterbaksheid op zijn vijanden wreekte maar met openlijk wapengeweld. Met deze snoeverij stelde Tiberius zich op één lijn met de veldheren uit het verleden die een stokje hadden gestoken voor de vergiftiging van koning Pyrrhus en zijn belager hadden aangebracht.
2.88.2. Ceterum Arminius abscedentibus Romanis et pulso Maroboduo regnum adfectans libertatem popularium adversam habuit, petitusque armis cum varia fortuna certaret, dolo propinquorum cecidit: liberator haud dubie Germaniae et qui non primordia populi Romani, sicut alii reges ducesque, sed florentissimum imperium lacessierit, proeliis ambiguus, bello non victus. 2.88.2. Overigens heeft Arminius, toen de Romeinen wegtrokken en Maroboduus verdreven was, bij zijn streven naar het koningschap de vrijheidslievendheid van zijn landgenoten als obstakel ondervonden en toen hij, gewapenderwijs aangevallen, met wisselende krijgskans streed, is hij door een list van zijn naaste omgeving ten val gekomen: een man die ongetwijfeld de bevrijder van Germanië was en die niet het Romeinse volk tartte in zijn ontstaansperiode, zoals andere koningen en krijgsheren, maar toen het rijk zijn grootste bloeitijd doormaakte, en die in gevechten voor- en tegenspoed kende maar in de oorlog ongeslagen bleef.
2.88.3. Septem et triginta annos vitae, duodecim potentiae explevit, caniturque adhuc barbaras apud gentis, Graecorum annalibus ignotus, qui sua tantum mirantur, Romanis haud perinde celebris, dum vetera extollimus recentium incuriosi. 2.88.3. Zeven en dertig jaar heeft hij geleefd, en twaalf daarvan als machthebber, en nog steeds wordt hij bezongen bij vreemde volken, onbekend in de annalen der Grieken die slechts hun eigen daden bewonderen, en niet naar verdienste beroemd bij de Romeinen waar wij slechts prijzen wat in het verleden ligt maar weinig belangstelling hebben voor het jongste verleden.



  • Terug naar Inhoudsopgave
  • 30/01/'09