Aeneis 7, 572 - 640 |
Juno dwingt Latinus een oorlogsverklaring af. |
|
- Nec minus interea extremam Saturnia bello imponit regina manum. ruit omnis in urbem pastorum ex acie numerus, caesosque reportant Almonem puerum foedatique ora Galaesi, | 575 |
- Onverwijld legt intussen de Saturnische vorstin de laatste hand aan de oorlog. De hele groep herders trekt vanaf de plaats van het treffen naar de stad en brengt daar de lijken van de jonge Almo en de toegetakelde van Galaesus; |
implorantque deos obtestanturque Latinum. Turnus adest medioque in crimine caedis et igni terrorem ingeminat: Teucros in regna uocari, stirpem admisceri Phrygiam, se limine pelli. tum quorum attonitae Baccho nemora auia matres | 580 |
zij roepen de goden aan en bezweren Latinus. Turnus verschijnt en vergroot bij de beschuldiging van moord nog de verschrikking : Teucriërs worden uitverkoren tot heersers, een Phrygische stam ingelijfd, hij buiten spel gezet! Dan lopen ook zij te hoop, wier door Bacchus getroffen moeders in |
insultant thiasis (neque enim leue nomen Amatae) undique collecti coeunt Martemque fatigant. ilicet infandum cuncti contra omina bellum, contra fata deum peruerso numine poscunt. certatim regis circumstant tecta Latini; | 585 |
het padloze woud de thiasis dansen [dwingend is immers de naam van Amata], en dringen onophoudelijk aan op een oorlog. Dadelijk roepen allen, in strijd met de tekens, op tot oorlog, tegen de beschikking der goden, met verdraaiing van hun wens. In wedijver dringen zij op naar het paleis van Latinus, hun koning, |
ille uelut pelago rupes immota resistit, ut pelagi rupes magno ueniente fragore, quae sese multis circum latrantibus undis mole tenet; scopuli nequiquam et spumea circum saxa fremunt laterique inlisa refunditur alga. | 590 |
Die biedt weerstand als een onwrikbare rots tegen zee zoals in zee een kaap bij het naderen van bulderende golfslag stand houdt door zijn massa in de ziedende branding; het gesteente en de rotsen vol schuim grommen rondom vergeefs en het aangevoerde wier valt weer terug. |
uerum ubi nulla datur caecum exsuperare potestas consilium, et saeuae nutu Iunonis eunt res, multa deos aurasque pater testatus inanis 'frangimur heu fatis' inquit 'ferimurque procella! ipsi has sacrilego pendetis sanguine poenas, | 595 |
Toen hij echter geen mogelijkheid had het blinde besluit te kalmeren en de zaken verliepen volgens plan van de razende Juno, riep de vader luid tot de goden en de ijle luchten en sprak: "Het lot doet ons de das aan, het is een orkaan die ons treft! Ongelukkigen, zelf zullen jullie boeten met jullie schennend bloed! |
o miseri. te, Turne, nefas, te triste manebit supplicium, uotisque deos uenerabere seris. nam mihi parta quies, omnisque in limine portus funere felici spolior.' nec plura locutus saepsit se tectis rerumque reliquit habenas. | 600 |
Jou, Turnus, opstandige, jou wacht een droevige doodstraf, te laat zul je met beloftes de goden respecteren. Ik heb mijn rust nu bereikt, maar in het zicht van de haven word ik alsnog beroofd van een gelukzalige dood". Zonder verder één woord sloot hij zich in het paleis en liet het gebeuren de teugels. |
- Mos erat Hesperio in Latio, quem protinus urbes Albanae coluere sacrum, nunc maxima rerum Roma colit, cum prima mouent in proelia Martem, siue Getis inferre manu lacrimabile bellum Hyrcanisue Arabisue parant, seu tendere ad Indos | 605 |
- Er bestond een gebruik in het Hesperische Latium, dat sedertdien de Albaanse steden in ere hielden en dat het machtigste rijk, Rome, ook in acht neemt: zodra schermutselingen overgaan in oorlog, hetzij we de betreurenswaardige oorlog de Geten aandoen, hetzij we tegen Hyrcanen of Arabieren optrekken, ofwel Oostwaarts |
Auroramque sequi Parthosque reposcere signa: sunt geminae Belli portae (sic nomine dicunt) religione sacrae et saeui formidine Martis; centum aerei claudunt uectes aeternaque ferri robora, nec custos absistit limine Ianus. | 610 |
tot aan de Indiërs optrekken of de tekens terugeisen van de Parthen: er zijn twee deuren van Oorlog (zo noemt men die) door de godsdienst gewijd en de vrees voor de grimmige Mars; honderd grendels van brons sluiten hem af en de duurzame kracht van ijzer, en Ianus als wachtpost wijkt niet van de drempel. |
has, ubi certa sedet patribus sententia pugnae, ipse Quirinali trabea cinctuque Gabino insignis reserat stridentia limina consul, ipse uocat pugnas; sequitur tum cetera pubes, aereaque adsensu conspirant cornua rauco. | 615 |
Zodra in de senaat de mening over krijgsvoering vaststaat, opent in eigen persoon de consul in Quirinische toga en de offertooi van de Gabii de kermende deuren, roept dan op ten strijde; dan volgt hem de verdere manschap, door rauwe bijval betuigen koperen hoorns hun instemming. |
hoc et tum Aeneadis indicere bella Latinus more iubebatur tristisque recludere portas. abstinuit tactu pater auersusque refugit foeda ministeria, et caecis se condidit umbris. tum regina deum caelo delapsa morantis | 620 |
Naar dit gebruik werd ook toen Latinus gedrongen tot oorlogsverklaring aan de Aeneaden door het openen van de naargeestige deuren. Maar de vader onthield zich daarvan en met afschuw ontvluchtte hij zijn gehate taak en verschool zich onzichtbaar. Toen daalde de vorstin van de goden neer uit de hemel |
impulit ipsa manu portas, et cardine uerso Belli ferratos rumpit Saturnia postis. ardet inexcita Ausonia atque immobilis ante; pars pedes ire parat campis, pars arduus altis puluerulentus equis furit; omnes arma requirunt. | 625 |
en stootte eigenhandig tegen de dralende deuren, en met het draaien van de deurpen opent de Saturnische de beslagen deuren van Oorlog. In brand staat Ausonia, tevoren nog onbewogen en kalm; deels gordt zij zich aan te voet te velde te trekken, deels raast zij hoog in een stofwolk te paard voort; allen zoeken hun wapens. |
pars leuis clipeos et spicula lucida tergent aruina pingui subiguntque in cote securis; signaque ferre iuuat sonitusque audire tubarum. quinque adeo magnae positis incudibus urbes tela nouant, Atina potens Tiburque superbum, | 630 |
Deels haalt men lichte schilden van onder het stof en poetst de glanzende speren en wet het scherp van de bijlen; gretig brengt men de veldtekens en hoort men de klank van bazuinen. Vijf grote steden in totaal renoveren op het aambeeld hun bewapening, het machtige Atina en hoge Tibur, |
Ardea Crustumerique et turrigerae Antemnae. tegmina tuta cauant capitum flectuntque salignas umbonum cratis; alii thoracas aenos aut leuis ocreas lento ducunt argento; uomeris huc et falcis honos, huc omnis aratri | 635 |
Ardea, Crustumeri en Antemna met haar torens. Zij beveiligen hun hoofden met helmen en vlechten wilgentenen tot geraamten voor schilden; anderen maken koperen pantsers of lichte scheenplaten uit soepel zilver; hiertoe vervalt ook het aanzien van ploeg en sikkel, hiertoe alle liefde |
cessit amor; recoquunt patrios fornacibus ensis. classica iamque sonant, it bello tessera signum; hic galeam tectis trepidus rapit, ille trementis ad iuga cogit equos, clipeumque auroque trilicem loricam induitur fidoque accingitur ense. | 640 |
voor landbouw; in het vuur smelten zij de zwaarden der vaderen om. Daar klinkt reeds de krijgstrompet, het wachwoord gaat rond; deze grijpt gehaast zijn helm uit het foudraal, een ander spant zijn schichtige paarden in, trekt zijn schild aan alsook zijn driedraads pantser en gordt zijn toeverlaat zwaard aan. |
|
|
|
Aeneis 7, 641 - 817 |
Aanroeping van de Muze en opsomming van de strijders. |
|
- Pandite nunc Helicona, deae, cantusque mouete, qui bello exciti reges, quae quemque secutae complerint campos acies, quibus Itala iam tum floruerit terra alma uiris, quibus arserit armis; et meministis enim, diuae, et memorare potestis; ad nos uix tenuis famae perlabitur aura. | 646 |
- 'Open nu, Muzen, de Helicon en laat mij bezingen welke vorsten tot strijd zijn gewekt, welke troepen hen volgden en de velden vervulden, door welke mannen Itala toen al pronkte op haar gezegende grond en door welke krijgsmacht zij brandde; jullie hebben toch die herinnering, godinnen, en kunt ze vertellen; ons kwam slechts een zucht van vervaagde roem ter ore'. |
Primus init bellum Tyrrhenis asper ab oris contemptor diuum Mezentius agminaque armat. filius huic iuxta Lausus, quo pulchrior alter non fuit excepto Laurentis corpore Turni; | 650 |
- Voorop trekt grimmig vanaf de Tyrrheense kust met gewapende
manschap de godenverachter Mezentius ten oorlog. Samen met hem gaat zoon Lausus: de mooiste van lichaamsbouw na de Laurentische Turnus; |
Lausus, equum domitor debellatorque ferarum, ducit Agyllina nequiquam ex urbe secutos mille uiros, dignus patriis qui laetior esset imperiis et cui pater haud Mezentius esset. Post hos insignem palma per gramina currum | 655 |
Lausus, temmer van paarden en jager op wild, voert vergeefs uit de stad Agyllina duizend volgelingen aan; hij zou een waardiger heerser zijn dan zijn vader en zou beter niet Mezentius tot vader hebben gehad. Na hen pronkt de mooie Aventinus, zoon van de mooie Hercules, |
uictoresque ostentat equos satus Hercule pulchro pulcher Auentinus, clipeoque insigne paternum centum anguis cinctamque gerit serpentibus Hydram; collis Auentini silua quem Rhea sacerdos furtiuum partu sub luminis edidit oras, | 660 |
met zijn wagen, getooid met een palm, op de velden en zijn triomferende paarden en draagt op zijn schild het embleem van zijn vader: de honderdvoudige Hydra, door slangen omgeven de priesteres Rhea schonk hem heimelijk het levenslicht in het bos op de Aventijn, een sterveling |
mixta deo mulier, postquam Laurentia uictor Geryone exstincto Tirynthius attigit arua, Tyrrhenoque boues in flumine lauit Hiberas. pila manu saeuosque gerunt in bella dolones, et tereti pugnant mucrone ueruque Sabello. | 665 |
na gemeenschap met een god, toen de overwinnaar uit Tiryns het Laurentische land had bereikt na zijn afrekening met Geryones en hij zijn Hiberische runderen baadde in de Tyrrheense rivier. Speren houden ze vast en gruwelijke pieken en vechten doen ze ook met een vlijmscherpe dolk en de Sabijnse spies. |
ipse pedes, tegimen torquens immane leonis, terribili impexum saeta cum dentibus albis indutus capiti, sic regia tecta subibat, horridus Herculeoque umeros innexus amictu. Tum gemini fratres Tiburtia moenia linquunt, | 670 |
Zelf gaat hij te voet, om hem zwiert een geweldige leeuwenhuid, bezet met ruw, borstelig haar, zijn hoofd gestoken in de kop met blikkerende tanden, zo ging hij het koninklijk paleis in, afstotend, zijn schouders bedekt met de mantel van Hercules. Dan komen tweelingbroers uit de stad Tibur, |
fratris Tiburti dictam cognomine gentem, Catillusque acerque Coras, Argiua iuuentus, et primam ante aciem densa inter tela feruntur: ceu duo nubigenae cum uertice montis ab alto descendunt Centauri Homolen Othrymque niualem | 675 |
een volk vernoemd naar hun broer Tiburtus, Catillus en de felle Coras, jongelingen uit Argos; vóór de eerste linie lopen ze tussen de wapendrom: als wanneer twee wolkengeboren Centauren in snelle draf, afdalen van een hoge bergtop, de Homole en besneeude Othrys |
linquentes cursu rapido; dat euntibus ingens silua locum et magno cedunt uirgulta fragore. Nec Praenestinae fundator defuit urbis, Volcano genitum pecora inter agrestia regem inuentumque focis omnis quem credidit aetas, | 680 |
achter zich latend: voor hun komst wijkt het geweldige woud en het kreupelhout duikt krakend ineen. Ook was daar de stichter van de stad Praeneste, Caeculus, naar ieders mening als koning in spe door Vulcanus verwekt tussen de grazende kudden maar gevonden bij de haard. |
Caeculus. hunc legio late comitatur agrestis: quique altum Praeneste uiri quique arua Gabinae Iunonis gelidumque Anienem et roscida riuis Hernica saxa colunt, quos diues Anagnia pascis, quos Amasene pater. non illis omnibus arma | 685 |
Hem vergezelde een legioen boeren: alwie het hoge Praeneste en wie de akkers van Juno van Gabii en de Hernische rotsen bewonen, vochtig van de stroom van de koele Anio en alwie gij, rijke Anagnia en vader Amasene, voedt. Zij hebben niet allemaal klinkende wapens en schilden |
nec clipei currusue sonant; pars maxima glandes liuentis plumbi spargit, pars spicula gestat bina manu, fuluosque lupi de pelle galeros tegmen habent capiti; uestigia nuda sinistri instituere pedis, crudus tegit altera pero. | 690 |
of ratelende wagens; het grootste deel slingert kogels van lood, een ander deel voert een paar speren in de hand en voor hun hoofd dragen zij als bedekking mutsen van rossige wofsvel; de tred van hun linkervoet is onbedekt, een ruwe laars bedekt de rechter. |
At Messapus, equum domitor, Neptunia proles, quem neque fas igni cuiquam nec sternere ferro, iam pridem resides populos desuetaque bello agmina in arma uocat subito ferrumque retractat. hi Fescenninas acies Aequosque Faliscos, | 695 |
Messapus, temmer van paarden, Neptunus' nazaat, die met vuur noch met ijzer door iemand geveld kon worden, roept zijn lang vreedzame volken op en zijn troepen, de oorlog ontwend, plots onder de wapens. Die bewonen de Fescennische heuvels en Aequi Falisci, |
hi Soractis habent arces Flauiniaque arua et Cimini cum monte lacum lucosque Capenos. ibant aequati numero regemque canebant: ceu quondam niuei liquida inter nubila cycni cum sese e pastu referunt et longa canoros | 700 |
de hoogten van de Soracte en de Flavinische regio en het meer bij de berg Ciminus en de bossen van Capena. Zij trokken in gelijke afdelingen voort en bezongen hun koning: zoals wel witte zwanen tussen drijvende wolken, wanneer zij van het grazen terugkeren en door hun lange nekken |
dant per colla modos, sonat amnis et Asia longe pulsa palus. nec quisquam aeratas acies examine tanto misceri putet, aeriam sed gurgite ab alto urgeri uolucrum raucarum ad litora nubem. | 705 |
welluidende klanken laten horen, die weerklinken uit de stroom en de poel ver weg in Azië als klankbord. Niemand zou denken dat een gepantserd leger in zo dichte drom zich zou samenpakken, nee, een zwevende wo |