Aeneis 5,286 - 361 |
De hardloopwedstrijd. |
|
- Hoc pius Aeneas misso certamine tendit gramineum in campum, quem collibus undique curuis cingebant siluae, mediaque in ualle theatri circus erat; quo se multis cum milibus heros consessu medium tulit exstructoque resedit. | 290 |
- Nadat deze wedstrijd beëindigd was ging de plichtsgetrouwe Aeneas naar een grasveld dat helemaal omgeven was door hellingen van heuvels begroeid met bossen, en midden in het dal was een spektapelpiste; daarheen begaf zich de held met vele duizenden en nam plaats in hun midden op een geïmproviseerde zitplaats. |
Hic, qui forte uelint rapido contendere cursu, inuitat pretiis animos, et praemia ponit. Undique conueniunt Teucri mixtique Sicani, Nisus et Euryalus primi, Euryalus forma insignis uiridique iuuenta, | 295 |
Nu nodigt hij al wie maar wil mee te doen aan een wedren en moedigt hen aan met prijzen en stelt die ten toon. Van alle kanten stromen Teucriërs toe en met hen Sicilianen, Nisus en Euryalus nemen het voortouw, Euryalus valt op door zijn schoonheid en frisse jeugd, |
Nisus amore pio pueri; quos deinde secutus regius egregia Priami de stirpe Diores; hunc Salius simul et Patron, quorum alter Acarnan, alter ab Arcadio Tegeaeae sanguine gentis; tum duo Trinacrii iuuenes, Helymus Panopesque | 300 |
Nisus door zijn trouwe toewijding aan deze jongen; direct na hen komt prins Diores uit het uitnemende geslacht van Priamus; hem volgt Salius en ook Patron, van wie de één Acarnaan is, de ander afkomstig uit Arcadië en het volk van Tegea; dan volgen twee jonge mannen van Sicilië, Helymus en Panopés |
adsueti siluis, comites senioris Acestae; multi praeterea, quos fama obscura recondit. Aeneas quibus in mediis sic deinde locutus: 'Accipite haec animis laetasque aduertite mentes. Nemo ex hoc numero mihi non donatus abibit. | 305 |
gewend aan de wouden, onafscheidelijk van de oudere Acestes; dan ook vele anderen, wier naam niet meer voortleeft. Aeneas sprak temidden van hen dan het volgende: 'Knoop wat ik zeg goed in je oren en houd het vast in je geest tot je vreugde. Niemand van deze deelnemers zal zonder gave van mij weggaan. |
Cnosia bina dabo leuato lucida ferro spicula caelatamque argento ferre bipennem; omnibus hic erit unus honos. Tres praemia primi accipient flauaque caput nectentur oliua. Primus equum phaleris insignem uictor habeto; | 310 |
ieder zal ik twee Kretensische speren geven met ijzeren drijfwerk en een tweesnijdende bijl met zilver versierd; deze eer valt allen ten deel. De eerste drie zullen prijzen ontvangen en hun hoofd zal omwonden worden met goudgele olijf. De eerste zal, als winnaar, een paard krijgen met prachtige halster; |
alter Amazoniam pharetram plenamque sagittis Threiciis, lato quam circum amplectitur auro balteus et tereti subnectit fibula gemma; tertius Argolica hac galea contentus abito.' - Haec ubi dicta, locum capiunt signoque repente | 315 |
de tweede een koker met Thracische pijlen gevuld, zoals Amazones ze dragen, er omheen loopt een brede gouden band en een gesp met een edelsteen vormt de sluiting; de derde moet tevreden zijn met deze helm uit Argos.' - Zodra hij dit heeft gezegd, nemen ze hun plaats in en als het signaal klinkt, |
corripiunt spatia audito limenque relinquunt, effusi nimbo similes. Simul ultima signant, primus abit longeque ante omnia corpora Nisus emicat et uentis et fulminis ocior alis; proximus huic, longo sed proximus interuallo, | 320 |
schieten zij van de startlijn en rennen de baan op, roffelen voort als een stortregen. Gelijkelijk prenten zij zich hun doel in. Als eerste is Nisus weg en vóór alle anderen flitst hij uit, sneller dan wind en de vleugels van bliksem; het dichtst achter hem, het dichtst maar toch met een fikse achterstand, |
insequitur Salius; spatio post deinde relicto tertius Euryalus; Euryalumque Helymus sequitur; quo deinde sub ipso ecce uolat calcemque terit iam calce Diores incumbens umero, spatia et si plura supersint | 325 |
volgt hem Salius; daarachter als derde Euryalus ook weer op afstand; en Helymus jaagt weer op Euryalus; en op de voet, zie, vliegt hem na en rent in zijn voetspoor Diores, hij dringt tegen zijn schouder en als er meer ruimte zou zijn |
transeat elapsus prior ambiguumque relinquat. Iamque fere spatio extremo fessique sub ipsam finem aduentabant, leui cum sanguine Nisus labitur infelix, caesis ut forte iuuencis fusus humum uiridisque super madefecerat herbas. | 330 |
zou hij hem passeren en zijn vervaarlijke tegenstander achter zich laten. En reeds kwamen zij in een eindsprint amechtig op de finish af, toen Nisus ongelukkigerwijs uitgleed in wat glibberig bloed, dat uitgerekend daar bij het slachten van runderen op de grond was gespat en het jonge gras van boven nat gemaakt had. |
Hic iuuenis iam uictor ouans uestigia presso haud tenuit titubata solo, sed pronus in ipso concidit immundoque fimo sacroque cruore. Non tamen Euryali, non ille oblitus amorum: nam sese opposuit Salio per lubrica surgens; | 335 |
Hier kon de jongen, als winnaar al juichend, niet op de been blijven bij zijn afzet tegen de grond maar voorover viel hij in het smerige slijm en het gewijde bloed. Toch is hij Euryalus niet vergeten, zijn hartsvriend: want hij licht Salius een been terwijl hij in het gladde overeind komt; |
ille autem spissa iacuit reuolutus harena, emicat Euryalus et munere uictor amici prima tenet, plausuque uolat fremituque secundo. Post Helymus subit et nunc tertia palma Diores. Hic totum caueae consessum ingentis et ora | 340 |
die struikelt nu hals over kop de baan af in het fijne zand, Euryalus schiet naar voren en, winnaar dank zij de hulp van zijn vriend, houdt hij de eerste plaats en vliegt voort onder luide hoera's. Na hem komt Helymus aan en dan als derde Diores. Nu laat Salius de hele verzameling op de tribune |
prima patrum magnis Salius clamoribus implet, ereptumque dolo reddi sibi poscit honorem. Tutatur fauor Euryalum lacrimaeque decorae, gratior et pulchro ueniens in corpore uirtus. Adiuuat et magna proclamat uoce Diores, | 345 |
en vooral de oren van de oudsten zijn klachten luid horen: hij eist de eer op die hem door een list is ontstolen. Maar de sympathie begunstigt Euryalus en ook zijn vertederende tranen, en zijn fierheid die huist in zijn mooie lichaam. Ook komt Diores hem luidkeels te hulp, |
qui subiit palmae frustraque ad praemia uenit ultima, si primi Salio reddantur honores. Tum pater Aeneas 'Vestra' inquit 'munera uobis certa manent, pueri, et palmam mouet ordine nemo; me liceat casus miserari insontis amici.' | 350 |
die ging voor de zege maar ook nog de laatste prijs misloopt, als de eerste aan Salius wordt gegeven. Dan maant vader Aeneas: 'Jongens, jullie prijzen blijven in jullie handen, zoveel is zeker, niemand mag de zege diskwalificeren; maar laat ik de val van mijn onschuldige vriend mogen troosten'. |
Sic fatus tergum Gaetuli immane leonis dat Salio uillis onerosum atque unguibus aureis. Hic Nisus 'Si tanta' inquit 'sunt praemia uictis, et te lapsorum miseret, quae munera Niso digna dabis, primam merui qui laude coronam | 355 |
Met deze woorden gaf hij de geweldige huid van een Gaetulische leeuw, zwaar van een gouden vacht en klauwen, aan Salius. Hierop sprak Nisus: 'Als verliezers zo grote prijzen behalen, en je begaan bent met struikelaars, wat voor passende geschenken zul je dan niet aan Nisus toedelen, die de zegekroon roemrijk verdiende |
ni me, quae Salium, fortuna inimica tulisset?' Et simul his dictis faciem ostentabat et udo turpia membra fimo. Risit pater optimus olli et clipeum efferri iussit, Didymaonis artes, Neptuni sacro Danais de poste refixum. | 360 |
als mij niet eenzelfde tegenslag als Salius hem afgetroggeld had?' En terwijl hij dit zei wees hij naar zijn gezicht en zijn ledematen smerig van slijm. De vader lachtte hem monter toe en liet een schild brengen, een werkstuk van Didymaoon, ooit door de Grieken gesloopt van Neptunus' tempel. |
Hoc iuuenem egregium praestanti munere donat. |
Met dit fantastische geschenk begiftigde hij de uitstekende jongeman. | |
|
|