Aeneis 5,104 - 285 |
De roeiwedstrijd. |
|
Exspectata dies aderat nonamque serena Auroram Phaethontis equi iam luce uehebant, | 105 |
- De dag brak aan waarnaar men had uitgezien en de paarden van Phaethon voerden al de negende Dageraad met haar heldere licht aan, |
famaque finitimos et clari nomen Acestae excierat; laeto complerant litora coetu uisuri Aeneadas, pars et certare parati. Munera principio ante oculos circoque locantur in medio, sacri tripodes uiridesque coronae | 110 |
het gesprek van de dag en de faam van de roemrijke Acestes had de omwonenden op de been gebracht: zij hadden vol verwachting de kusten gevuld om Aeneas' volgelingen te zien, deels ook bereid tot een wedkamp. Om te beginnen worden de prijzen uitgestald in de kring van de kijkers: wijdingsdrievoeten en kransen van loof |
et palmae pretium uictoribus, armaque et ostro perfusae uestes, argenti aurique talenta; et tuba commissos medio canit aggere ludos. - Prima pares ineunt grauibus certamina remis quattuor ex omni delectae classe carinae. | 115 |
en palmen, de prijs voor de winnaars, werktuigen en kleding stijf van het purper, talenten aan zilver en goud; dan geeft een hoornstoot vanaf een hoogte het begin van de spelen aan. - De eerste wedstrijd met zware riemen gaan schepen aan, vier zijn er gekozen uit heel de vloot. |
Velocem Mnestheus agit acri remige Pristim, mox Italus Mnestheus, genus a quo nomine Memmi, ingentemque Gyas ingenti mole Chimaeram, urbis opus, triplici pubes quam Dardana uersu impellunt, terno consurgunt ordine remi; | 120 |
Het bevel over de snelle Pristis met zijn gretige roeiers voert Mnestheus, - later de Italische Mnestheus, van wiens naam het geslacht Memmius afstamt - en Gyas commandeert de reusachtige Chimaera, een reusachtige massa, geen schip meer: een stad die gestuwd wordt door een drievoudige slagrij Trojanen, in telkens driedubbele heffing rijzen de riemen; |
Sergestusque, domus tenet a quo Sergia nomen, Centauro inuehitur magna, Scyllaque Cloanthus caerulea, genus unde tibi, Romane Cluenti. - Est procul in pelago saxum spumantia contra litora, quod tumidis summersum tunditur olim | 125 |
en Sergestus (aan wie de Sergische familie haar naam ontleent) vaart op de grote Centaurus, op de donkere Scylla Cloanthus, aan wie jij, Romein Cluentius, je afstamming dankt. - Ver in zee, tegenover de schuimende kust, ligt een klip, die soms onder duikt als hij gebeukt wordt door hoge golven |
fluctibus, hiberni condunt ubi sidera Cori; tranquillo silet immotaque attollitur unda campus et apricis statio gratissima mergis. Hic uiridem Aeneas frondenti ex ilice metam constituit signum nautis pater, unde reuerti | 130 |
wanneer de winterse Noordenwind de sterren verduistert; maar bij rustig en kalm water steekt zijn oppervlak omhoog en vormt een hoogst welkome halteplaats voor zonminnende meeuwen. Hier plantte vader Aeneas als groene keerpaal de tak van een steeneik het teken voor de schepelingen om te weten, vanwaar |
scirent et longos ubi circumflectere cursus. Tum loca sorte legunt ipsique in puppibus auro ductores longe effulgent ostroque decori; cetera populea uelatur fronde iuuentus nudatosque umeros oleo perfusa nitescit. | 135 |
te keren en de koers met een lange bocht om te leggen. Dan loten zij om de startplaatsen en de stuurlieden nemen plaats op de achterstevens, stralend van goud en purperen siersel; de overige manschap tooit zich met populierenloof en glimt door de olie, dik op hun naakte schouders. |
Considunt transtris, intentaque bracchia remis; intenti exspectant signum, exsultantiaque haurit corda pauor pulsans laudumque arrecta cupido. Inde ubi clara dedit sonitum tuba, finibus omnes, haud mora, prosiluere suis; ferit aethera clamor | 140 |
Zij nemen plaats op de roeibanken, hun armen gestrekt naar de riemen; gespannen wachten zij het startsein af; die spanning en ook de begeerte naar roem zet hun hart op springen. Dan, als de hoorn schallend het sein geeft, is het uit met het wachten: allen vliegen vooruit van hun startplaats: zeemansgeschreeuw stijgt ten hemel |
nauticus, adductis spumant freta uersa lacertis. Infindunt pariter sulcos, totumque dehiscit conuulsum remis rostrisque tridentibus aequor. Non tam praecipites biiugo certamine campum corripuere ruuntque effusi carcere currus, | 145 |
het zeewater schuimt, omwoeld door het trekken van hun armen. Ze ploegen zij aan zij hun voren en heel het zeevlak splijt in beroering gebracht door de riemen en de drietandige stevens. Niet zó snel vliegen in een wedstrijd van tweespannen de wagens over de grond als zij los zijn gegaan uit hun startkooi, |
nec sic immissis aurigae undantia lora concussere iugis pronique in uerbera pendent. Tum plausu fremituque uirum studiisque fauentum consonat omne nemus, uocemque inclusa uolutant litora, pulsati colles clamore resultant. | 150 |
en niet zó slaan de menners hun zwiepende zwepen over de ontketende spannen en hangen voorover te ranselen. Dan galmt heel het woud door enthousiast geroep van de kijkers die hun helden oppeppen en hun roepen klinkt van de kustbocht en als het de heuvels bereikt weerklinkt er de echo. |
- Effugit ante alios primisque elabitur undis turbam inter fremitumqueGyas;quem deindeCloanthus consequitur, melior remis, sed pondere pinus tarda tenet. Post hos aequo discrimine Pristis Centaurusque locum tendunt superare priorem | 155 |
- Snel vóór de anderen vaart vooraan in de golven onder het gejuich van de massa Gyas; pal achter hem jaagt dan Cloanthus met betere roeiers maar zijn boot is wel log door zijn zware gewicht. Na hen pogen op gelijke afstand Pristis en Centaurus elkaar de beste plaats af te troeven |
et nunc Pristis habet, nunc uictam praeterit ingens Centaurus, nunc una ambae iunctisque feruntur frontibus et longa sulcant uada salsa carina. Iamque propinquabant scopulo metamque tenebant, cum princeps medioque Gyas in gurgite uictor | 160 |
en nu eens lukt dat aan Pristis, dan weer schuift, eerst achterhaald, de Centauruskolos voorbij, dan weer varen beide, de steven gelijk, samen op en doorklieven met lange kiel de zoute deining. En reeds naderden ze de klip en koersten aan op dit keerpunt, toen Gyas, voorop en leider midden in de kolking |
rectorem nauis compellat uoce Menoeten: 'Quo tantum mihi dexter abis? huc derige cursum; litus ama et laeua stringat sine palmula cautes; altum alii teneant.' Dixit; sed caeca Menoetes saxa timens proram pelagi detorquet ad undas. | 165 |
de stuurman van zijn schip, Menoetes, luidkeels toesnauwde: 'Waarom vaar je me zoveel naar rechts? Hierheen je koers; meer naar de kust en laat ze met de linkerriem langs de klippen strijken; laten de anderen maar de volle zee kiezen'. Aldus hij; maar Menoetes bang voor onzichtbare riffen, stuurt de steven weg naar het diepe. |
'Quo diuersus abis?' iterum 'pete saxa, Menoete!' cum clamore Gyas reuocabat, et ecce Cloanthum respicit instantem tergo et propiora tenentem. Ille inter nauemque Gyae scopulosque sonantis radit iter laeuum interior subitoque priorem | 170 |
'Waar ga je nou toch heen?' klinkt het weer,'koers naar de klippen, Menoetes!' brulde Gyas hem toe want nu ziet hij achter zich Cloanthus vlak in zijn kielzog en dichter langs de klip naderbij komen Die baant zich een weg tussen Gyas' schip bakboords en scheert langs de bruisende klip binnendoor en schuift daar opeens |
praeterit et metis tenet aequora tuta relictis. Tum uero exarsit iuueni dolor ossibus ingens nec lacrimis caruere genae, segnemque Menoeten oblitus decorisque sui sociumque salutis in mare praecipitem puppi deturbat ab alta; | 175 |
hem voorbij en, het keerpunt genomen, ligt hij in veilig diep water. Toen greep echt een een helse afgunst de man in zijn merg en zijn kaken dropen van tranen en, zonder te denken aan eigen prestige of het behoud van zijn mannen, duwde hij de laffe Menoetes voorover van de hoge achterplecht in zee; |
ipse gubernaclo rector subit, ipse magister hortaturque uiros clauumque ad litora torquet. At grauis ut fundo uix tandem redditus imo est iam senior madidaque fluens in ueste Menoetes summa petit scopuli siccaque in rupe resedit. | 180 |
zelf neemt de kapitein nu de plaats van de stuurman en als stuurman jut hij zijn manschappen op, zet koers naar de kustlijn. Maar Menoetes komt toch met veel moeite uit de diepte weer boven, hij is al ouder en drijft in zijn zeiknatte plunje smaar haalt toch de klip en hijgt uit op de top van het droge gesteente. |
Illum et labentem Teucri et risere natantem et salsos rident reuomentem pectore fluctus. - Hic laeta extremis spes est accensa duobus, Sergesto Mnestheique, Gyan superare morantem. Sergestus capit ante locum scopuloque propinquat, | 185 |
De Teucriërs gieren het uit om zijn val, brullen van het lachen om zijn zwemmen en schuddebuiken als ze hem het zoute water uit zien kotsen. - Nu vlamt een blije hoop op bij de twee achterblijvers, Sergestus en Mnestheus, om Gyas bij deze vertraging alsnog te passeren. Sergestus gaat voorop en nadert de keerklip, |
nec tota tamen ille prior praeeunte carina; parte prior, partim rostro premit aemula Pristis. At media socios incedens naue per ipsos hortatur Mnestheus: 'Nunc, nunc insurgite remis, Hectorei socii, Troiae quos sorte suprema | 190 |
toch ligt hij niet een hele lengte voor, slechts een stuk steekt vooruit, Pristis, zijn rivaal, ligt halverwege met zijn punt. Maar midden in het schip tussen zijn mannen doorlopend vuurt Mnestheus hen aan: 'Nu, gooi je nu tegen de riemen, Hectorische kompanen, die ik zelf via loting uitkoos in het doodsuur van Troje |
delegi comites; nunc illas promite uires, nunc animos, quibus in Gaetulis Syrtibus usi Ionioque mari Maleaeque sequacibus undis. Non iam prima peto Mnestheus neque uincere certo quamquam o-sed superent quibus hoc,Neptune,dedisti; | 195 |
als mijn kameraden; laat nu dan je kracht zien, nu ook je moed, die je ooit aan het licht bracht bij de Gaetulische Syrten en op de Ionische Zee en de jagende golven van Malea. Niet meer streef ik, Mnestheus, naar de zege, niet naar overwinning hoewel ach - maar laten zij winnen aan wie u, Neptunus, dat gunt; |
extremos pudeat rediisse: hoc uincite, ciues, et prohibete nefas.' Illi certamine summo procumbunt: uastis tremit ictibus aerea puppis subtrahiturque solum, tum creber anhelitus artus ridaque ora quatit, sudor fluit undique riuis. | 200 |
maar wat een schande om als laatsten te finishen: bespaar me dat, burgers, en verhinder die wandaad'. Zij krommen zich in uiterste poging: het koperbeslagen achterschip siddert onder de enorme slagen en de bodem wordt zichtbaar gemaald, dan treft een snel gehijg hun leden en hete gezicht, zweet gutst overal in stromen van hen af. |
Attulit ipse uiris optatum casus honorem: namque furens animi dum proram ad saxa suburget interior spatioque subit Sergestus iniquo, infelix saxis in procurrentibus haesit. Concussae cautes et acuto in murice remi | 205 |
Vanzelf bracht het lot de mannen de gehoopte eer: want terwijl Sergestus, razend, zijn voorsteven naar de klippen wendt en binnendoor passeert over de hachelijke plaats, blijft hij, onfortuinlijk, vastzitten op uitlopers van de klippen. Het gesteente dreunt ervan en de riemen, die tegen het rif slaan, |
obnixi crepuere inlisaque prora pependit. Consurgunt nautae et magno clamore morantur ferratasque trudes et acuta cuspide contos expediunt fractosque legunt in gurgite remos. At laetus Mnestheus successuque acrior ipso | 210 |
knappen prompt af en de steven blijft na de klap hangen. De schepelingen vliegen overeind en remmen af met een jammerschreeuw; bomen met ijzerbeslag en stangen met scherpe punt pakken ze vast en verzamelen de riemstukken in de kolking. Maar Mnestheus straalt nu van vreugde en, nog verbetener door dit voorval, |
agmine remorum celeri uentisque uocatis prona petit maria et pelago decurrit aperto. Qualis spelunca subito commota columba, cui domus et dulces latebroso in pumice nidi, fertur in arua uolans plausumque exterrita pennis | 215 |
jaagt met zijn snelle rij roeiers en gewenste windkracht naar het hellende zeevlak en vaart over open zee op het land af. Zoals soms, plots opgeschrikt in een grotkloof een duif, wier nest met schattige jongen daar zit, verstoken onder gesteente, opspringt en verder het land over vliegt en in schrik met haar vleugels |
dat tecto ingentem, mox aere lapsa quieto radit iter liquidum celeris neque commouet alas: sic Mnestheus, sic ipsa fuga secat ultima Pristis aequora, sic illam fert impetus ipse uolantem. Et primum in scopulo luctantem deserit alto | 220 |
een luidruchtig gefladder in de holte laat horen, maar dan in de rustige lucht een vloeiende weg glijdt zonder beweeg van haar snelle vleugels: zo doorklieft Mnestheus snel met zijn Pristis het laatste stuk zee, zo drijft de eerste krachtsexplosie haar vanzelf voort op haar vlucht. En eerst laat hij Sergestus in diens worsteling op de hoge klip achter zich |
Sergestum breuibusque uadis frustraque uocantem auxilia et fractis discentem currere remis. Inde Gyan ipsamque ingenti mole Chimaeram consequitur; cedit, quoniam spoliata magistro est. Solus iamque ipso superest in fine Cloanthus, | 225 |
in de ondiepten: vergeefs roept hij om hulp en neemt les in met gebroken riemen tempo versnellen . Daarna achtervolgt hij Gyas aan boord van de reuze-Chimaera; die moet wel wijken, beroofd als zij is van haar stuurman. Alleen rest nu nog, vlak voor de finish, Cloanthus, |
quem petit et summis adnixus uiribus urget. - Tum uero ingeminat clamor cunctique sequentem instigant studiis, resonatque fragoribus aether. Hi proprium decus et partum indignantur honorem ni teneant, uitamque uolunt pro laude pacisci; | 230 |
daar jaagt hij op af en zet in met al zijn krachten. - Dan eerst verdubbelt het geschreeuw en allen moedigen uitzinnig de achtervolger aan, de lucht weerkaatst het geraas. de voorsten verbijten zich als zij de eer die hen als koplopers toekomt nu niet behouden, zij willen hun leven wel geven voor roem; |
hos successus alit: possunt, quia posse uidentur. Et fors aequatis cepissent praemia rostris, ni palmas ponto tendens utrasque Cloanthus fudissetque preces diuosque in uota uocasset: 'Di, quibus imperium est pelagi, quorum aequora curro, | 235 |
de anderen voedt hun succes: zij kunnen, omdat zij denken te kunnen. En vast hadden zij, met gelijke voorplecht de prijs samen behaald als niet Cloanthus beide armen had uitgestrekt naar zee en beden uit had gesproken en de goden geschenken beloofd had: 'Goden die heerst over zee, wier vlakten ik nu bevaar, |
uobis laetus ego hoc candentem in litore taurum constituam ante aras uoti reus, extaque salsos proiciam in fluctus et uina liquentia fundam.' Dixit, eumque imis sub fluctibus audiit omnis Nereidum Phorcique chorus Panopeaque uirgo, | 240 |
u zal ik royaal op de kust hier een glanzende stier offeren voor het altaar bij verhoring van mijn gelofte, en de ingewanden uitstrooien in de zoute baren en vloeiende wijn daarbij plengen'. Zo sprak hij, en hem aanhoorde diep in het water, heel het koor Nereïden en Phorcus en Panopea, het meisje , |
et pater ipse manu magna Portunus euntem impulit: illa Noto citius uolucrique sagitta ad terram fugit et portu se condidit alto. Tum satus Anchisa cunctis ex more uocatis uictorem magna praeconis uoce Cloanthum | 245 |
en vader Portunus zelf duwde met zijn grote hand haar vooruit bij het varen: het schip vluchtte sneller naar het land dan de Zuidenwind en een gevederde pijl en liep diep de haven in. Dan roept Anchises' zoon, na allen naar gebruik opgeroepen te hebben, Cloanthus uit tot overwinnaar met de luide stem van een heraut |
declarat uiridique aduelat tempora lauro, muneraque in nauis ternos optare iuuencos uinaque et argenti magnum dat ferre talentum. Ipsis praecipuos ductoribus addit honores: uictori chlamydem auratam, quam plurima circum | 250 |
en bekranst zijn slapen met een groene lauriertak, en hij laat voor elk schip drie stieren uitkiezen en wijn en een groot gewicht aan zilver laat hij brengen. Voor de kapiteins persoonlijk voegt hij daar opvallende eregaven aan toe: voor de winnaar een vergulde chlamys die omzoomd wordt |
purpura maeandro duplici Meliboea cucurrit, intextusque puer frondosa regius Ida uelocis iaculo ceruos cursuque fatigat acer, anhelanti similis, quem praepes ab Ida sublimem pedibus rapuit Iouis armiger uncis; | 255 |
door een dubbele maeander van Meliboïsch purper, ingeweven de koningszoon: op de bosrijke Ida put die, fanatiek jagend, de snelle herten uit met zijn spies; als levend staat hij afgebeeld en weg van de Ida de lucht in rooft hem met zijn gekromde klauwen de arend, Juppiters helper; |
longaeui palmas nequiquam ad sidera tendunt custodes, saeuitque canum latratus in auras. At qui deinde locum tenuit uirtute secundum, leuibus huic hamis consertam auroque trilicem loricam, quam Demoleo detraxerat ipse | 260 |
vergeefs heffen de oude bewakers hun handen ten hemel en geblaf van de honden raast woedend de lucht in. Maar hem die met zijn kunde de tweede plaats verwierf geeft hij een pantser cadeau, samengesteld uit driedubbele gouden ringen, (zelf had hij het Demoleus als overwinnaar afgenomen |
uictor apud rapidum Simoenta sub Ilio alto, donat habere, uiro decus et tutamen in armis. Vix illam famuli Phegeus Sagarisque ferebant multiplicem conixi umeris; indutus at olim Demoleos cursu palantis Troas agebat. | 265 |
bij de snelstromende Simoïs aan de voet van Iliums burcht), een sieraad voor de man en bescherming in de strijd. Met moeite droegen de dienaars Phegeus en Sagaris het veelvoudig pantser, geschraagd door hun schouders; maar ooit maakte Demoleus, hiermee omhuld, in draf jacht op Trojanen in de strijd. |
Tertia dona facit geminos ex aere lebetas cymbiaque argento perfecta atque aspera signis. Iamque adeo donati omnes opibusque superbi puniceis ibant euincti tempora taenis, cum saeuo e scopulo multa uix arte reuulsus | 270 |
Als derde prijs gaf hij twee bekkens van brons en drinkschalen van zilver versierd met opliggende afbeeldingen. En allen stapten, zo voorzien, en trots op hun prijzen rond, hun slapen omwonden met purperen banden, toen Sergestus, met veel kunst en moeite van de norse klip afgekomen, |
amissis remis atque ordine debilis uno inrisam sine honore ratem Sergestus agebat. Qualis saepe uiae deprensus in aggere serpens, aerea quem obliquum rota transiit aut grauis ictu seminecem liquit saxo lacerumque uiator; | 275 |
met verlies van zijn riemen kreupel door slechts één rij roeiers, onder gehoon zijn schip eerloos kwam aanslepen. Zoals vaak een slang op het wegdek,wanneer een bronzen wiel dwars over hem heen is gereden of gewond door een zweepslag, door de reiziger halfdood, gewond door een steen, wordt achtergelaten; |
nequiquam longos fugiens dat corpore tortus parte ferox ardensque oculis et sibila colla arduus attollens; pars uulnere clauda retentat nexantem nodis seque in sua membra plicantem: tali remigio nauis se tarda mouebat; | 280 |
vergeefs probeert hij weg te komen met veel gekronkel van zijn lijf, enerzijds woest en met vurige ogen zijn sissende nek opheffend, anderzijds blijft hij, verminkt door zijn wond, kronkelen en wringt hij zijn lichaam in bochten: met zulke roeibewegingen bewoog het schip zich traag voort: |
uela facit tamen et uelis subit ostia plenis. Sergestum Aeneas promisso munere donat seruatam ob nauem laetus sociosque reductos. Olli serua datur operum haud ignara Mineruae, Cressa genus, Pholoe, geminique sub ubere nati. | 285 |
toch hijst hij de zeilen en komt met volle zeilen op de havenmonding af. Aeneas beloont Sergestus met de beloofde poedelprijs blij dat het schip is behouden en de bemanning gered is. Hij krijgt een slavin die verstand heeft van Minerva-werk, Pholoë, van Kreta afkomstig, met een tweelingzoon aan haar boezem. |
|
|