Aeneis 3, 506 - 718 |
Scylla en Charybdis, Cyclopen. Aeneas besluit zijn relaas. |
|
- Prouehimur pelago uicina Ceraunia iuxta, unde iter Italiam cursusque breuissimus undis. Sol ruit interea et montes umbrantur opaci; sternimur optatae gremio telluris ad undam sortiti remos passimque in litore sicco | 510 |
- Wij voeren voort over zee langs het aangrenzende Ceraunia, vanwaaraf de tocht naar Italia het kortst is over de golven. Intussen zakte de zon weg en werden de bergen in duister gehuld; wij strekten ons uit in de schoot van het welkome land langs het water verdeelden bij loting de riemwacht en overal op de droge kust |
corpora curamus, fessos sopor inrigat artus. Necdum orbem medium Nox horis acta subibat: haud segnis strato surgit Palinurus et omnis explorat uentos atque auribus aera captat; sidera cuncta notat tacito labentia caelo, | 515 |
verzorgden we ons, en loomheid stortte zich uit over onze leden. De nacht had nog niet de helft van zijn kringloop in uren afgelegd, toen Palinurus kwiek van zijn slaapplaats opstond en alle wind verkende en de lucht afzocht met zijn oren, alle sterren inventariseerde die daar voortgleden aan de hemel |
Arcturum pluuiasque Hyadas geminosque Triones, armatumque auro circumspicit Oriona. Postquam cuncta uidet caelo constare sereno, dat clarum e puppi signum; nos castra mouemus temptamusque uiam et uelorum pandimus alas. | 520 |
de Ossendrijver, de regenbrengende Hyaden en hij bekijkt de beide Beren en Orion, gewapend met goud. Als hij gezien heeft dat alles aan de heldere hemel in rust is, geeft hij een hoornsignaal op het achterdek; wij breken het kamp op en gaan weer op weg en spreiden de vleugels van onze zeilen |
- Iamque rubescebat stellis Aurora fugatis cum procul obscuros collis humilemque uidemus Italiam. Italiam primus conclamat Achates, Italiam laeto socii clamore salutant. Tum pater Anchises magnum cratera corona | 525 |
- En reeds gloorde Aurora na het verjagen der sterren toen we, ver weg nog, donkere heuvels zagen en de kust van Italia. 'Italia', schreeuwt Achates het eerst, en met gejuich begroeten mijn vrienden Italia. Dan omhangt vader Anchises het grote mengvat met een krans |
induit impleuitque mero, diuosque uocauit stans celsa in puppi: 'Di maris et terrae tempestatumque potentes, ferte uiam uento facilem et spirate secundi.' Crebrescunt optatae aurae portusque patescit | 530 |
en vult hem met pure wijn, en roept de goden aan, hoog staand op de achterplecht: 'Gij, goden der zee en het land en heersers over de stormen, maak onze overtocht simpel door wind en blaas behulpzaam ons voort.' De gewenste winden nemen toe en, reeds dichterbij, |
iam propior, templumque apparet in arce Mineruae; uela legunt socii et proras ad litora torquent. Portus ab euroo fluctu curuatus in arcum, obiectae salsa spumant aspergine cautes, ipse latet: gemino demittunt bracchia muro | 535 |
ontsluit zich een haven, en op een burcht verschijnt een tempel van Minerva; m'n vrienden strijken de zeilen en draaien de boeg naar de kust. De haven, gekromd in een boog door een stroom uit het Oosten, ligt verscholen, klippen liggen ervoor waartegen het water opbruist: torenhoge rotsen lopen als armen de zee in, |
turriti scopuli refugitque ab litore templum. Quattuor hic, primum omen, equos in gramine uidi tondentis campum late, candore niuali. Et pater Anchises 'bellum, o terra hospita, portas: bello armantur equi, bellum haec armenta minantur. | 540 |
een dubbele muur, en de tempel wijkt van de kust. Hier zie ik, een eerste voorteken, vier paarden, sneeuwwit, een wijde vlakte begrazen. En vader Anchises roept uit: 'Oorlog brengt gij aan, oh gastland: tot oorlog worden paarden opgetuigd, met oorlog dreigen deze dieren. |
Sed tamen idem olim curru succedere sueti quadripedes et frena iugo concordia ferre: spes et pacis' ait. Tum numina sancta precamur Palladis armisonae, quae prima accepit ouantis, et capita ante aras Phrygio uelamur amictu, | 545 |
Maar toch zijn die viervoeters ook gewend voor een wagen te lopen en eendrachtig onder het juk de leidsels te dragen: hoop ook op vrede'. Toen baden wij de tot de heilige godheid de wapenkletterende Pallas, die als eerste ons juichen aanhoorde, en voor het altaar omhulden we ons met een Phrygische sluier, |
praeceptisque Heleni, dederat quae maxima, rite Iunoni Argiuae iussos adolemus honores. - Haud mora, continuo perfectis ordine uotis cornua uelatarum obuertimus antemnarum, Graiugenumque domos suspectaque linquimus arua. | 550 |
volgens voorschrift van Helenus, die dat als voornaamste ons meegaf en ontsteken voor de Argivische Juno de opgedragen brandoffers. - Onmiddellijk hierna, als de offers volgens de rite volbracht zijn wenden we de bezeilde ra's weer naar zee, en verlaten de woonplaats der Grieken en hun dubieuze grond. |
- Hinc sinus Herculei (si uera est fama) Tarenti cernitur, attollit se diua Lacinia contra, Caulonisque arces et nauifragum Scylaceum. Tum procul e fluctu Trinacria cernitur Aetna, et gemitum ingentem pelagi pulsataque saxa | 555 |
- Vanhier komt de golf van Tarente in zicht, als haar faam op waarheid berust: het Herculeïsche, daartegenover verheft zich het goddelijke Lacinia, en de burchten van Caulon en Scylaeum, berucht om zijn schipbreuken. Dan doemt van verre uit zee de Sicilische Aetna op, en een geweldig geraas van de zee en gebeuk tegen rotsen |
audimus longe fractasque ad litora uoces, exsultantque uada atque aestu miscentur harenae. Et pater Anchises 'Nimirum hic illa Charybdis: hos Helenus scopulos, haec saxa horrenda canebat. Eripite, o socii, pariterque insurgite remis. | 560 |
horen we van ver en geluiden, op de kusten gebroken, grondzee bruist omhoog en zand vermengt zich met branding. En vader Anchises roept: 'Voorwaar, hier is die Charybdis: deze klippen, deze afschuwelijke rotsen, voorspelde Helenus. Red ons hieruit, vrienden, en buig u in cadans op de riemen. |
Haud minus ac iussi faciunt, primusque rudentem contorsit laeuas proram Palinurus ad undas; laeuam cuncta cohors remis uentisque petiuit. Tollimur in caelum curuato gurgite, et idem subducta ad Manis imos desedimus unda. | 565 |
Prompt volgen ze dit bevel op en het eerst draait Palinurus de steven de zee op naar bakboord; naar links dringt alle hens met de riemen en zeilen. Op naar de hemel worden we getild in de kam van een golf, en dan weer zakken wij neer in een kolking tot vlakbij de onderwereld. |
Ter scopuli clamorem inter caua saxa dedere, ter spumam elisam et rorantia uidimus astra. Interea fessos uentus cum sole reliquit, ignarique uiae Cyclopum adlabimur oris. - Portus ab accessu uentorum immotus et ingens | 570 |
Driemaal slaakten de rotsen gehuil in hun holle gesteente, driemaal zagen we schuim uitgestoten en druipende sterren. Toen tenslotte de wind met de zon ons vermoeid achterliet, gleden we, verdwaald, aan op de kust der Cyclopen. - Er ligt daar een haven, zeer groot en windstil: |
ipse: sed horrificis iuxta tonat Aetna ruinis, interdumque atram prorumpit ad aethera nubem turbine fumantem piceo et candente fauilla, attollitque globos flammarum et sidera lambit; interdum scopulos auulsaque uiscera montis | 575 |
maar vlakbij dondert de Aetna met huiveringwekkende uitstoot, vaak braakt ze een zwarte wolk naar de hemel rokend van een een pekzwarte werveling en een gloeiende as, en kogels van vlammen stoot ze uit en lekt aan de sterren; vaak ook braakt ze gesteente uit en bergstukken uit haar binnenste, |
erigit eructans, liquefactaque saxa sub auras cum gemitu glomerat fundoque exaestuat imo. Fama est Enceladi semustum fulmine corpus urgeri mole hac, ingentemque insuper Aetnam impositam ruptis flammam exspirare caminis, | 580 |
en hoopt gesmolten gesteente in de lucht op onder gekreun en borrelt in haar diepste binnenste. Het verhaal wil dat het lichaam van Enceladus, half verkoold door de bliksem, onder deze massa geklemd ligt, en dat de geweldige Aetna, daar nog eens op geplaatst, vuur spuwt via uitgebroken kanalen, |
et fessum quotiens mutet latus, intremere omnem murmure Trinacriam et caelum subtexere fumo. Noctem illam tecti siluis immania monstra perferimus, nec quae sonitum det causa uidemus. Nam neque erant astrorum ignes nec lucidus aethra | 585 |
en telkens als de vermoeide flank zich roert, siddert heel Sicilië onder gerommel en bedekt de hemel met rook. Die nacht doorstaan wij, verstopt in het woud, het monstergeweld en zien geen oorzaak voor dit oorverdovend kabaal. Want er schijnt geen licht van sterren, geen heldere hemel |
siderea polus, obscuro sed nubila caelo, et lunam in nimbo nox intempesta tenebat. - Postera iamque dies primo surgebat Eoo umentemque Aurora polo dimouerat umbram, cum subito e siluis macie confecta suprema | 590 |
laat sterren, hoog in de lucht, zien, maar wolken verduisteren de hemel, en een donkere nacht houdt de maan buiten zicht. - Maar reeds rees de volgende dag in het eerste schijnsel en Aurora had het vochtige duister aan de hemel verjaagd, toen plots uit de wouden de gedaante opdook van een onbekende man |
ignoti noua forma uiri miserandaque cultu procedit supplexque manus ad litora tendit. Respicimus: dira inluuies immissaque barba, consertum tegimen spinis: at cetera Graius, et quondam patriis ad Troiam missus in armis. | 595 |
uitgeteerd, en deerniswekkend van uiterlijk strekte hij smekend zijn handen naar de kust. Wij kijken hem aan: vreselijke smerigheid en een woekerende baard, lompen bijeengehouden met doorns: maar verder een Griek, en ooit in de wapens van zijn land naar Troje gestuurd. |
Isque ubi Dardanios habitus et Troia uidit arma procul, paulum aspectu conterritus haesit continuitque gradum; mox sese ad litora praeceps cum fletu precibusque tulit: 'per sidera testor, per superos atque hoc caeli spirabile lumen, | 600 |
Zodra hij ons Dardaanse uiterlijk ziet uit de verte en onze Trojaanse uitrusting, blijft hij, door de aanblik onthutst, verstijfd en houdt de pas in; daarna loopt hij snel naar de kust toe met jammerende smeekbeden: 'Bij de sterren bezweer ik, bij de goden en dit weldadige licht van de hemel, |
tollite me, Teucri. Quascumque abducite terras: hoc sat erit. Scio me Danais e classibus unum et bello Iliacos fateor petiisse penatis. Pro quo, si sceleris tanta est iniuria nostri, spargite me in fluctus uastoque immergite ponto; | 605 |
neem mij mee, Trojanen. Breng me weg naar waar ook ter wereld: dat zal genoeg zijn. Ik weet dat ik er één was op de vloot van de Grieken en beken dat ik in de oorlog uit was op de val van de Trojaanse goden. Werp me, nu mijn misdaad zo groot is geweest, daarvoor maar in stukken de zee in en verdrink me in het onmetelijke water: |
si pereo, hominum manibus periisse iuuabit.' Dixerat et genua amplexus genibusque uolutans haerebat. Qui sit fari, quo sanguine cretus, hortamur, quae deinde agitet fortuna fateri. Ipse pater dextram Anchises haud multa moratus | 610 |
als ik sterf, dan toch liever de dood door mensenhanden'. Dat zei hij en knielde en mijn knieën omarmend, bleef hij zo zitten. Wij vroegen hem wie hij was en zijn ouders, en ook te zeggen welk lot hem vervolgde. Vader Anchises zelf reikte, zonder te dralen, |
dat iuueni atque animum praesenti pignore firmat. Ille haec deposita tandem formidine fatur: 'Sum patria ex Ithaca, comes infelicis Vlixi, nomine Achaemenides, Troiam genitore Adamasto paupere (mansissetque utinam fortuna!) profectus. | 615 |
de jongeman zijn hand en bemoedigde hem met dit blijk van zijn steun. Hij deed, tenslotte zijn angst overwonnen, het volgend relaas: 'Ik ben afkomstig van Ithaka, een metgezel van de ongelukkige Odysseus, mijn naam: Achaemenides, vertrokken naar Troje omdat mijn vader Adamastus arm was (had ik niettemin zijn lot maar gedeeld). |
Hic me, dum trepidi crudelia limina linquunt, immemores socii uasto Cyclopis in antro deseruere. Domus sanie dapibusque cruentis, intus opaca, ingens. Ipse arduus, altaque pulsat sidera (di talem terris auertite pestem!) | 620 |
Hier hebben mij mijn vrienden, in doodsangst de heilloze woning verlatend, mij vergeten en achtergelaten in de reusachtige grot van de Cycloop; een hol vol zwadder en bloederig voedsel, van binnen donker en groot. Hijzelf, een reus, reikt hoog tot de sterren (mogen de goden een dergelijk gedrocht van de aarde wegvagen!) |
nec uisu facilis nec dictu adfabilis ulli; uisceribus miserorum et sanguine uescitur atro. Vidi egomet duo de numero cum corpora nostro prensa manu magna medio resupinus in antro frangeret ad saxum, sanieque aspersa natarent | 625 |
onverdraaglijk om te zien en niet met woorden te beschrijven; hij voedt zich met het vlees van ongelukkigen en hun donker bloed. Met eigen ogen moest ik toezien hoe hij twee mensen van ons met zijn enorme klauw vastgreep, terugleunde midden in de grot, en hen tegen de rots stukbrak, hoe het hol, ondergespat, droop van het bloed; |
limina; uidi atro cum membra fluentia tabo manderet et tepidi tremerent sub dentibus artus— haud impune quidem, nec talia passus Vlixes oblitusue sui est Ithacus discrimine tanto. Nam simul expletus dapibus uinoque sepultus | 630 |
ik moest aanzien hoe hij hun ledematen, druipend van zwarte ontbinding, opvrat en hoe de lauwe lichaamsdelen nog schokten tussen zijn tanden - maar niet straffeloos, want Ulyxes kon dit niet aanzien en de Ithakiër vergat niet zichzelf ondanks het zo grote gevaar. Want direct toen het monster verzadigd was met zijn maal en gedompeld in wijn |
ceruicem inflexam posuit, iacuitque per antrum immensus saniem eructans et frusta cruento per somnum commixta mero, nos magna precati numina sortitique uices una undique circum fundimur, et telo lumen terebramus acuto | 635 |
zijn nek achterover legde en zich in volle lengte uitstrekte in de grot, nog bloed kwijlend in zijn slaap en stukken vlees, vermengd met bloederige wijn, toen baden wij tot de machtige goden en wierpen het lot en verzamelden ons tesamen om hem heen en doorboorden met een scherpe lans zijn enige oog, |
ingens quod torua solum sub fronte latebat, Argolici clipei aut Phoebeae lampadis instar, et tandem laeti sociorum ulciscimur umbras. Sed fugite, o miseri, fugite atque ab litore funem rumpite. | 640 |
dat, reusachtig, verborgen zat onder zijn grimmige voorhoofd, groot als een Argolisch schild of de fakkel van Phoebus, en tot onze vreugde namen we zo wraak voor de schimmen van onze vrienden. Maar vlucht, ongelukkigen, vlucht en maak het ankertouw los van de kust. |
Nam qualis quantusque cauo Polyphemus in antro lanigeras claudit pecudes atque ubera pressat, centum alii curua haec habitant ad litora uulgo infandi Cyclopes et altis montibus errant. Tertia iam lunae se cornua lumine complent | 645 |
Want zoals en zo groot als Polyphemus in zijn grot zijn woldragend vee opsluit om ze te melken, zo bewonen nog honderd andere vervloekte Cyclopen deze kustkromming, en zwerven door de hoge bergen. Drie maal reeds vulden zich de horens der maan met licht, |
cum uitam in siluis inter deserta ferarum lustra domosque traho uastosque ab rupe Cyclopas prospicio sonitumque pedum uocemque tremesco. Victum infelicem, bacas lapidosaque corna, dant rami, et uulsis pascunt radicibus herbae. | 650 |
sedert ik mijn leven slijt in de bossen tussen de verlaten legers van wild en die bewoon en de kolossale Cyclopen vanaf de rotsen bezie en sidder bij het geluid van hun voetstap en stem. Armzalige kost van onverteerbare bessen en vruchten als steen bieden de takken, ook kruiden eet ik met wortel en al. |
Omnia conlustrans hanc primum ad litora classem conspexi uenientem. Huic me, quaecumque fuisset, addixi: satis est gentem effugisse nefandam. Vos animam hanc potius quocumque absumite leto.' - Vix ea fatus erat summo cum monte uidemus | 655 |
Alles doorzoekend heb ik nu voor het eerst deze vloot naar de kust zien komen. Daaraan lever ik me nu uit, wat voor een het ook is, ik ben al blij als ik dit afschuwelijke volk kan ontsnappen. Nemen jullie liever mijn leven, voor welke dood dan ook'. - Amper had hij dit gesproken of we zien boven op een berg |
ipsum inter pecudes uasta se mole mouentem pastorem Polyphemum et litora nota petentem, monstrum horrendum, informe, ingens, cui lumen ademptum. Trunca manum pinus regit et uestigia firmat; lanigerae comitantur oues; ea sola uoluptas | 660 |
Polyphemus zelf, reusachtig, bewegen tussen zijn kudden als herder op weg naar zijn vertrouwde kusten, een afschuwelijk gedrocht, wanstaltig, een kolos, wiens oog hem ontroofd is. De staf van een pijnboom geleidt hem en geeft steun bij het stappen; zijn gewolde schapen volgen hem; die vormen zijn enige vreugde, |
solamenque mali. Postquam altos tetigit fluctus et ad aequora uenit, luminis effossi fluidum lauit inde cruorem dentibus infrendens gemitu, graditurque per aequor iam medium, necdum fluctus latera ardua tinxit. | 665 |
en troost in ellende. Wanneer hij het diepe water bereikt heeft en naar zee komt, wast hij daar het bloed, gestroomd uit zijn uitgestoken oog, jammerend onder tandengeknars, hij loopt al tot ver in de zee, maar het water heeft nog steeds niet zijn heupen bereikt. |
Nos procul inde fugam trepidi celerare recepto supplice sic merito tacitique incidere funem, uertimus et proni certantibus aequora remis. Sensit, et ad sonitum uocis uestigia torsit. Verum ubi nulla datur dextra adfectare potestas | 670 |
Wij, zelfs van verre doodsbang, slaan vandaar op de vlucht, de smekeling nemen we mee, naar verdienste, en hakken in stilte het ankertouw los, we draaien naar zee en buigen ons over de wateromwoelende riemen. Hij hoort dit echter, draait en stapt in de richting van het geluid. Maar als er geen kans komt ons met zijn hand te pakken te krijgen, |
nec potis Ionios fluctus aequare sequendo, clamorem immensum tollit, quo pontus et omnes intremuere undae, penitusque exterrita tellus Italiae curuisque immugiit Aetna cauernis. At genus e siluis Cyclopum et montibus altis | 675 |
en hij ook niet in staat is de Ionische stroom in snelheid te evenaren, slaakt hij een enorme schreeuw, waardoor alle water der zee weergalmt en siddert, de grond van Italia tot grote diepte beroerd wordt en de Aetna terug loeit uit haar kronkelige holtes. Dan wordt heel het Cyclopenvolk opgeschrikt en rent uit de bossen en bergen |
excitum ruit ad portus et litora complent. Cernimus astantis nequiquam lumine toruo Aetnaeos fratres caelo capita alta ferentis, concilium horrendum: quales cum uertice celso aeriae quercus aut coniferae cyparissi | 680 |
te hoop naar de haven en de kust ziet er zwart van. Wij zien de Aetna-broeders staan met een blik vol frustratie en met hun hoofd tot hoog in de hemel, een huiveringwekkende schare: zoals wanneer op een hoge top eiken tot ver in de lucht of cypressen met kegelvrucht staan, |
constiterunt, silua alta Iouis lucusue Dianae. Praecipites metus acer agit quocumque rudentis excutere et uentis intendere uela secundis. Contra iussa monent Heleni, Scyllamque Charybdinque inter, utrimque uiam leti discrimine paruo, | 685 |
een hoog woud voor Jupiter of een bos voor Diana. Een hevige vrees drijft ons voort, hals over kop bij het roeien, de zeilen onplooien en naar een gunstige wind zetten. Tegen de waarschuwing van Helenus over Scylla en Charybdis, aan beide kanten een route die grenst aan de dood, |
ni teneam cursus: certum est dare lintea retro. Ecce autem Boreas angusta ab sede Pelori missus adest: uiuo praeteruehor ostia saxo Pantagiae Megarosque sinus Thapsumque iacentem. Talia monstrabat relegens errata retrorsus | 690 |
als ik die koers aan zou houden: we besluiten de steven te wenden. Maar dan is er plots Noordenwind, die giert uit de engte van Pelorus, ik vaar langs de monding met de levende rots van de Pantagias en Megara's baai en het laaggelegen Thapsus. Op die terugweg toont ons zijn vroegere zwerftocht |
litora Achaemenides, comes infelicis Vlixi. - Sicanio praetenta sinu iacet insula contra Plemyrium undosum; nomen dixere priores Ortygiam. Alpheum fama est huc Elidis amnem occultas egisse uias subter mare, qui nunc | 695 |
Achaemenides, gezel van de onheilbrengende Ulyxes. - Vóór de Sicanische golf ligt een eiland tegenover de door golven omgeven Plemyrium, voorouders noemden het Ortygia. Het verhaal gaat dat vanhier de rivier de Alpheus uit Elis een verborgen loop neemt, onder zee door, en via jouw monding, |
ore, Arethusa, tuo Siculis confunditur undis. Iussi numina magna loci ueneramur, et inde exsupero praepingue solum stagnantis Helori. Hinc altas cautes proiectaque saxa Pachyni radimus, et fatis numquam concessa moueri | 700 |
Arethusa, zich uitstort in de Sicilische wateren. Wij brengen volgens de opdracht aan de goden die daar heersen onze eer en vaar dan verder naar de vruchtbare aarde van de moerasrijke Helorus. Van hier varen we langs hoge klippen en de vooruitspringende rotsen van Pachynus, daarna verschijnt in de verte Camerina, |
apparet Camerina procul campique Geloi, immanisque Gela fluuii cognomine dicta. Arduus inde Acragas ostentat maxima longe moenia, magnanimum quondam generator equorum; teque datis linquo uentis, palmosa Selinus, | 705 |
door het lot onbewogen, en ook het Geloïsche gebied en Gela, genoemd naar de naam van de woeste rivier. Daarna toont het hooggelegen Acragas, ooit fokker van fiere paarden, van verre haar machtige muren; ook jou, palmrijk Selinus, laat ik liggen nu de winden nog waaien, |
et uada dura lego saxis Lilybeia caecis. Hinc Drepani me portus et inlaetabilis ora accipit. Hic pelagi tot tempestatibus actus heu, genitorem, omnis curae casusque leuamen, amitto Anchisen. Hic me, pater optime, fessum | 710 |
en vaar langs de ondiepten van Lilybaeum met zijn verradelijke klippen. Hierna neemt mij de haven op van Drepanum en diens vreugdeloze kust. Hier verlies ik, ach, na een zwerftocht op zee in zovele stormen, mijn vader Anchises, in alle zorg en lijden mijn steun. Hier laat jij, beste vader, mij alleen na mijn zwoegen |
deseris, heu, tantis nequiquam erepte periclis! Nec uates Helenus, cum multa horrenda moneret, hos mihi praedixit luctus, non dira Celaeno. Hic labor extremus, longarum haec meta uiarum, hinc me digressum uestris deus appulit oris. | 715 |
ach gij, vergeefs ontrukt aan zo grote gevaren! En niet heeft de ziener Helenus, al waarschuwde hij voor veel afschuwelijks, deze rouw mij voorspeld, noch de heilloze Celaeno. Dit was mijn laatste beproeving, het keerpunt in mijn lange omzwervingen, de godheid dreef me, vanhier vertrokken, af op uw kusten.' |
- Sic pater Aeneas intentis omnibus unus fata renarrabat diuum cursusque docebat. Conticuit tandem factoque hic fine quieuit. |
- Aldus vertelde Aeneas in zijn eentje - terwijl allen aandachtig luisterden - de lotgevallen die de goden hen stuurden opnieuw, en beschreef hun tochten. Nu zweeg hij tenslotte en legde zich na het einde te ruste. |
|
|