Aeneis 2, 361 - 437 |
Aeneas in een hopeloze strijd. |
|
Quis cladem illius noctis, quis funera fando explicet aut possit lacrimis aequare labores? Urbs antiqua ruit multos dominata per annos; plurima perque uias sternuntur inertia passim corpora perque domos et religiosa deorum | 365 |
- Wie zou de ramp van die nacht, wie de moordpartijen met woorden kunnen beschrijven of met zijn tranen de ellende recht kunnen doen? De oude stad, vele jaren een pronkstuk, stortte in; en over de zeer vele straten lagen overal, bewegingloos, lichamen, ja ook in de huizen en tempels der goden. |
limina. Nec soli poenas dant sanguine Teucri; quondam etiam uictis redit in praecordia uirtus uictoresque cadunt Danai. Crudelis ubique luctus, ubique pauor et plurima mortis imago. - Primus se Danaum magna comitante caterua | 370 |
Maar niet alleen de Trojanen hebben geboet met hun bloed; soms keerde ook bij de overwonnenen de moed weer terug in hun borst en sneuvelden Danaërs, hoewel overwinnaars. Overal klonk hartverscheurend gejammer, paniek overal en dood in zeer veel gedaanten. - Eerst ontmoeten wij Androgeos, vergezeld door een grote drom Danaërs |
Androgeos offert nobis, socia agmina credens inscius, atque ultro uerbis compellat amicis: 'Festinate, uiri! nam quae tam sera moratur segnities? Alii rapiunt incensa feruntque Pergama: uos celsis nunc primum a nauibus itis?' | 375 |
in zijn onwetendheid ziet hij ons aan voor zijn medestrijders en uit eigen beweging spreekt hij ons aan met vriendschappelijke woorden: 'Haast je, mannen! Wat voor vertraging houdt jullie op? Anderen plunderen het brandende Pergama al leeg: komen jullie nu pas van de hoge schepen hierheen?' |
Dixit, et extemplo (neque enim responsa dabantur fida satis) sensit medios delapsus in hostis. Obstipuit retroque pedem cum uoce repressit. Improuisum aspris ueluti qui sentibus anguem pressit humi nitens trepidusque repente refugit | 380 |
Meteen na deze woorden merkte hij (hij kreeg immers geen antwoord) dat hij midden tussen vijanden beland was. Hij verstomde van schrik, stapte terug en slikte zijn tong in. Zoals wie tussen scherpe doornstruiken op een verborgen slang trapt als hij zich schrap zet en dan opeens geschrokken terugdeinst |
attollentem iras et caerula colla tumentem, haud secus Androgeos uisu tremefactus abibat. inruimus densis et circumfundimur armis, ignarosque loci passim et formidine captos sternimus; aspirat primo Fortuna labori. | 385 |
voor het beest dat, gezwollen in woede, zijn donkere nek naar hem opheft, precies zo wilde Androgeos ervandoor, verschrikt door de aanblik, maar wij vallen op hem aan en omsingelen hen gewapend, zij zijn onbekend met de plaats en bevangen door vrees: zo begunstigt het lot ons eerste gevecht. |
Atque hic successu exsultans animisque Coroebus: 'o socii, qua prima' inquit 'Fortuna salutis monstrat iter, quaque ostendit se dextra, sequamur: mutemus clipeos Danaumque insignia nobis aptemus. Dolus an uirtus, quis in hoste requirat? | 390 |
En nu, overmoedig door dit succes, roept Coroebus: 'Mannen, laten we deze weg tot behoud, die het eerste Lot ons toonde, volgen, waar het zich gunstig toont: we moeten ons van de schilden der Danaërs en hun kentekens meester maken. List of dapperheid, wie zal daar tegenover een vijand om malen? |
arma dabunt ipsi.' Sic fatus deinde comantem Androgei galeam clipeique insigne decorum induitur laterique Argiuum accommodat ensem. Hoc Rhipeus, hoc ipse Dymas omnisque iuuentus laeta facit: spoliis se quisque recentibus armat. | 395 |
Zelf staan ze ons hun wapens af'. Met deze woorden voorziet hij zich van de helm met de bos van Androgeos en diens schild dat opvalt door zijn embleem en gordt zich het zwaard der Argiven aan zijn zijde. Dit doen ook Rhipeus en Dymas en alle strijders met veel plezier: ieder omhangt zich met de net buitgemaakte wapens. |
Vadimus immixti Danais haud numine nostro multaque per caecam congressi proelia noctem conserimus, multos Danaum demittimus Orco, diffugiunt alii ad nauis et litora cursu fida petunt; pars ingentem formidine turpi | 400 |
Wij mengen ons onder de Danaërs, zonder instemming van onze goden en veel gevechten gaan we aan, slaags geraakt in het nachtelijk duister, veel Danaërs zenden we naar de onderwereld, anderen vluchten weg naar hun schepen en rennen naar de vertrouwde kust; een deel, verlamd door angst, |
scandunt rursus equum et nota conduntur in aluo. - Heu nihil inuitis fas quemquam fidere diuis! Ecce trahebatur passis Priameia uirgo crinibus a templo Cassandra adytisque Mineruae ad caelum tendens ardentia lumina frustra, | 405 |
klimt weer terug in het paard en verbergt zich in de vertrouwde buik. - Ach, laat toch niemand vertrouwen op onwillige goden! Daar werd de dochter van Priamus, Cassandra, met losgemaakte haren weggesleept uit de heilige tempel van Minerva, vergeefs richt zij haar vurige ogen ten hemel, |
lumina, nam teneras arcebant uincula palmas. Non tulit hanc speciem furiata mente Coroebus et sese medium iniecit periturus in agmen; consequimur cuncti et densis incurrimus armis. Hic primum ex alto delubri culmine telis | 410 |
alleen haar ogen, want boeien belemmeren haar tengere handen. Deze aanblik kan de dolverliefde Coroebus niet verdragen en, tot sterven bereid, stort hij zich midden tussen haar bewakers; met zijn allen volgen we hem en stormen toe, beschermd door de wapens. Nu worden wij eerst vanaf het dak van de tempel bestookt |
nostrorum obruimur oriturque miserrima caedes armorum facie et Graiarum errore iubarum. Tum Danai gemitu atque ereptae uirginis ira undique collecti inuadunt, acerrimus Aiax et gemini Atridae Dolopumque exercitus omnis: | 415 |
met de pijlen der onzen en onstaat er een zeer trieste slachting door de misleidende aanblik van de Griekse wapens en helmbossen. Dan doen de Grieken een massale aanval van alle kanten, op het horen van het gekerm en uit woede over de ontzetting van het meisje, Ajax het driftigst, dan ook de beide zonen van Atreus en heel het leger der Dolopen: |
aduersi rupto ceu quondam turbine uenti confligunt, Zephyrusque Notusque et laetus Eois Eurus equis; stridunt siluae saeuitque tridenti spumeus atque imo Nereus ciet aequora fundo. Illi etiam, si quos obscura nocte per umbram | 420 |
zoals soms tegengestelde winden, na het uitbreken van een storm, te paard met elkaar botsen vanuit het Westen, het Zuiden en Oosten; bossen huilen en schuimend raast Nereus met zijn drietand en jaagt de zee op vanaf de bodem in de diepte. Ook verschijnen zij, die wij in het duister van de donkere nacht |
fudimus insidiis totaque agitauimus urbe, apparent; primi clipeos mentitaque tela agnoscunt atque ora sono discordia signant. Ilicet obruimur numero, primusque Coroebus Penelei dextra diuae armipotentis ad aram | 425 |
verjaagd hadden door onze krijgslist en door heel de stad achtervolgd; nu eerst herkennen zij hun schilden en de bedrieglijke wapens en bemerken de vreemde tongval van onze stemmen. Terstond worden we door hun overmacht overspoeld, en als eerste sneuvelt Coroebus door de hand van Peneleus voor het altaar |
procumbit; cadit et Rhipeus, iustissimus unus qui fuit in Teucris et seruantissimus aequi (dis aliter uisum); pereunt Hypanisque Dymasque confixi a sociis; nec te tua plurima, Panthu, labentem pietas nec Apollinis infula texit. | 430 |
van de oorlogsgodin; ook valt dan Rhipeus, de allerrechtschapenste man die er was bij de Teucers en meest gehecht aan wat billijk was (de goden beschikten anders); Hypanis en Dymas sneuvelen, geraakt door hun eigen mannen; en ook jou, Panthus, hebben je grote vroomheid en de priesterband van Apollo niet beschermd. |
Iliaci cineres et flamma extrema meorum, testor, in occasu uestro nec tela nec ullas uitauisse uices, Danaum et, si fata fuissent ut caderem, meruisse manu. Diuellimur inde, Iphitus et Pelias mecum (quorum Iphitus aeuo | 435 |
- Bij de as van Troje en die brandstapel van de mijnen, zweer ik dat ik bij de ondergang van jullie noch wapengeweld noch welke gevaren ook uit de weg zou zijn gegaan en ook, als dat me beschoren was gesneuveld te zijn door de hand van de Danaërs, maar pas na verdienste. Dan worden we uiteen gerukt, Iphitus en Pelias (van wie Iphitus |
iam grauior, Pelias et uulnere tardus Vlixi), protinus ad sedes Priami clamore uocati. |
traag loopt van ouderdom, Pelias ook nog door een verwonding door Ulysses), worden met mij door geschreeuw meegeroepen naar het paleis van Priamus. |
|
|