Aeneis 2, 234 - 360 |
Het Paard toont zijn ware aard. |
|
Diuidimus muros et moenia pandimus urbis. Accingunt omnes operi pedibusque rotarum | 235 |
Wij halen omwalling omver en slopen muren in de stad. Allen nemen deel aan dit werk en bevestigen draaiende wielen |
subiciunt lapsus, et stuppea uincula collo intendunt; scandit fatalis machina muros feta armis. Pueri circum innuptaeque puellae sacra canunt funemque manu contingere gaudent; illa subit mediaeque minans inlabitur urbi. | 240 |
onderaan de poten en spannen een kabel aan zijn nek. Het noodlottige gevaarte beklimt de stad, zwaar van gewapenden. Eromheen dansend zingen jongens en meisjes hymnen en raken enthousiast de kabel aan; het paard klimt en klimt en rolt de stad in, uittorenend boven het centrum. |
O patria, o diuum domus Ilium et incluta bello moenia Dardanidum! Quater ipso in limine portae substitit atque utero sonitum quater arma dedere; instamus tamen immemores caecique furore et monstrum infelix sacrata sistimus arce. | 245 |
O vaderland, o Ilium, woonplaats van goden en in de oorlog vermaarde stadsmuren der Dardaniden! Vier maal, precies op de drempel, bleef hij steken en vier maal ook kletterden de wapens in zijn buik; toch zetten wij alles op alles, onnadenkend en blind in ons razen, en plaatsten tenslotte het onheilzwangere gevaarte op de heilige burcht. |
Tunc etiam fatis aperit Cassandra futuris ora dei iussu non umquam credita Teucris. Nos delubra deum miseri, quibus ultimus esset ille dies, festa uelamus fronde per urbem. - Vertitur interea caelum et ruit Oceano nox | 250 |
Toen ook opende Cassandra haar mond voor voorspellingen op bevel van de godheid nooit geloofd door de Teucriërs. Wij, rampzaligen, voor wie die dag de laatste zou zijn, versierden de tempels der goden in heel de stad met feesttakken. - Intussen wentelde de hemelkoepel verder en kwam de nacht op uit de Oceaan |
inuoluens umbra magna terramque polumque Myrmidonumque dolos; fusi per moenia Teucri conticuere; sopor fessos complectitur artus. Et iam Argiua phalanx instructis nauibus ibat a Tenedo tacitae per amica silentia lunae, | 255 |
en bedekte met diep duister aarde en lucht maar ook de listen der Grieken; de Teucriërs verstomden overal in de stad: een diepe slaap nam bezit van hun vermoeide ledematen. En toen kwam het Griekse leger op bewapende schepen terug van Tenedos, geholpen door de stilte van het zwijgende maanlicht, |
litora nota petens, flammas cum regia puppis extulerat, fatisque deum defensus iniquis inclusos utero Danaos et pinea furtim laxat claustra Sinon. Illos patefactus ad auras reddit equus laetique cauo se robore promunt | 260 |
op weg naar de bekende kust, toen het admiraalschip een lichtsgnaal had gegeven, en Sinon, beschermd door misplaatste beschikking der goden liet de Danaërs, opgesloten in de buik, vrij door hun houten hol stiekem te openen. Het ontsloten paard laat hen vrij in de open lucht en opgelucht kruipen zij uit het holle hout |
Thessandrus Sthenelusque duces et dirus Vlixes, demissum lapsi per funem, Acamasque Thoasque Pelidesque Neoptolemus primusque Machaon et Menelaus et ipse doli fabricator Epeos. Inuadunt urbem somno uinoque sepultam | 265 |
Thessandrus en Sthenelus voorop en de laaghartige Ulysses glijden langs een neergelaten touw, dan Acamas en Thoas, de zonen van Peleus, Neoptolemus en de vorst Machaon, ook Menelaos en de uitvoerder van de list: Epeos zelf. Zij stormen de stad in, die begraven ligt in slaap en wijn; |
caeduntur uigiles, portisque patentibus omnis accipiunt socios atque agmina conscia iungunt. - Tempus erat quo prima quies mortalibus aegris incipit et dono diuum gratissima serpit. In somnis, ecce, ante oculos maestissimus Hector | 270 |
vermoord worden de nachtwachters, en als eenmaal de poorten openstaan verwelkomen zij hun strijdmakkers en voegen zich samen tot één strijdmacht. - Het was het tijdstip waarop de eerste rust voor de vermoeide stervelingen aanbreekt en hen als meest aangename godengeschenk bekruipt. Zie, in mijn dromen verscheen Hector, erbarmelijk, |
uisus adesse mihi largosque effundere fletus, raptatus bigis ut quondam, aterque cruento puluere perque pedes traiectus lora tumentis. Ei mihi, qualis erat, quantum mutatus ab illo Hectore qui redit exuuias indutus Achilli | 275 |
hij scheen dicht bij mij te staan en onbedaarlijk te huilen, zoals voorheen na de sleeppartij achter het tweespan, zwart van het bloedige stof en zijn voeten gezwollen, na de doorboring met riemen. Ach, wat zag hij eruit! Hoe veel verschillend van die Hector, die terugkwam naar huis, beladen met de wapenrusting van Achilles, |
uel Danaum Phrygios iaculatus puppibus ignis! Squalentem barbam et concretos sanguine crinis uulneraque illa gerens, quae circum plurima muros accepit patrios. Ultro flens ipse uidebar compellare uirum et maestas expromere uoces: | 280 |
of na het werpen van de Phrygische fakkels in de schepen der Danaërs! Met een smerige baard en haren die samenklonterden door bloed en die verwondingen, die hij rondom de muren van zijn vaderstad op had gelopen. Ik droomde dat ik, in tranen uitbarstend, de held aanriep en de droeve woorden sprak: |
'O lux Dardaniae, spes o fidissima Teucrum, quae tantae tenuere morae? Quibus Hector ab oris exspectate uenis? Ut te post multa tuorum funera, post uarios hominumque urbisque labores defessi aspicimus! Quae causa indigna serenos | 285 |
'O levenslicht van Dardanië, o betrouwbaarste hoop van de Teucriërs, Welk oponthoud heeft je tegengehouden? Hector, waar kom je vandaan, na ons zo lang te hebben laten wachten? Hoe zien we, uitgeput, jou terug, na veel slachtoffers onder de jouwen, na veel ellende van mensen en stad, Wat voor onwaardige oorzaak heeft jouw edele gezicht |
foedauit uultus? Aut cur haec uulnera cerno?' Ille nihil, nec me quaerentem uana moratur, sed grauiter gemitus imo de pectore ducens, 'Heu fuge, nate dea, teque his' ait 'eripe flammis. Hostis habet muros; ruit alto a culmine Troia. | 290 |
zo misvormd? Waarom zie ik al deze wonden?' Daarop ging hij niet in, bleef niet staan bij mijn zinloze vragen, maar met een zware zucht uit het diepst van zijn hart zei hij: 'Wee, vlucht, godenzoon, en ontsnap aan deze vlammenzee. De vijand heeft de stad in zijn macht; Troje stort van bovenaf in. |
Sat patriae Priamoque datum: si Pergama dextra defendi possent, etiam hac defensa fuissent. Sacra suosque tibi commendat Troia penatis; hos cape fatorum comites, his moenia quaere magna pererrato statues quae denique ponto.' | 295 |
Er is voldoende gedaan voor het vaderland en Priamus: als Pergamon met handgemeen verdedigd zou kunnen worden, dan zou ze ook met míjn hand verdedigd zijn. Troje vertrouwt nu zijn heilige penaten aan jou toe; neem ze mee als je lotgenoten, zoek voor hen een sterke stad, die je uiteindelijk stichten zal na veel omzwervingen op zee'. |
Sic ait et manibus uittas Vestamque potentem aeternumque adytis effert penetralibus ignem. - Diuerso interea miscentur moenia luctu, et magis atque magis, quamquam secreta parentis Anchisae domus arboribusque obtecta recessit, | 300 |
Na deze woorden haalt hij eigenhandig de banden van de machtige Vesta en het eeuwige vuur uit haar heilige tempel. - Intussen weerklinkt overal in de stad gejammer luider en luider, en, ofschoon het huis van mijn vader Anchises apart ligt en beschut tussen bomen, |
clarescunt sonitus armorumque ingruit horror. Excutior somno et summi fastigia tecti ascensu supero atque arrectis auribus asto: in segetem ueluti cum flamma furentibus Austris incidit, aut rapidus montano flumine torrens | 305 |
wordt het kabaal steeds duidelijker, en zwelt het schrikwekkend wapengeweld aan. Ik schrik op uit mijn slaap en naar de nok van de gevel, klim ik omhoog en blijf staan met mijn oren gespitst: zoals bij razende wind het vuur is geslagen in akkers of een wilde waterstroom uit de bergen |
sternit agros, sternit sata laeta boumque labores praecipitisque trahit siluas; stupet inscius alto accipiens sonitum saxi de uertice pastor. Tum uero manifesta fides, Danaumque patescunt insidiae. Iam Deiphobi dedit ampla ruinam | 310 |
de akkers verzwelgt, verzwelgt de rijke oogst en het werk van de ossen en bossen ontwortelt en meesleurt: niet begrijpend staat verstomd, hoog op rots een herder en hoort daar het tumult. Toen pas drong echt het verraad tot mij door, en de list van de Danaërs kwam aan het licht. Daar stortte het grote huis van Deïphobus in, |
Vulcano superante, domus, iam proximus ardet Vcalegon; Sigea igni freta lata relucent. Exoritur clamorque uirum clangorque tubarum. Arma amens capio; nec sat rationis in armis, sed glomerare manum bello et concurrere in arcem | 315 |
aangetast door het vuur, ook brandt al dat van zijn buurman, Ucalegon; de wijde zeestraat van Sigeum weerspiegelt de vlammen. Geschreeuw van soldaten en krijgstrompetten klinken omhoog. Verwilderd grijp ik mijn wapens; maar er is geen heul meer in vechten, toch dringt onze geest nog front te maken en te hoop te rennen naar de burcht |
cum sociis ardent animi; furor iraque mentem praecipitat, pulchrumque mori succurrit in armis. Ecce autem telis Panthus elapsus Achiuum, | 320 |
met zijn allen; een razende woede drijft mijn hart op hol, en ik bedenk hoe mooi het is in de strijd te sterven. Daar verschijnt echter Panthus, ontsnapt aan de Achiven, |
ipse trahit cursuque amens ad limina tendit. 'Quo res summa loco, Panthu? Quam prendimus arcem?' Vix ea fatus eram gemitu cum talia reddit: 'Venit summa dies et ineluctabile tempus Dardaniae. Fuimus Troes, fuit Ilium et ingens | 325 |
en rent buiten zinnen in de richting van ons huis. 'Hoe staat de zaak ervoor, Panthus? Hoe treffen we de burcht aan?' Amper had ik dit gezegd of hij antwoordt met een zucht: 'De laatste dag is gekomen en het onafwendbare doodsuur voor Dardanië. Het is gedaan met ons, Trojanen, gedaan met de stad |
gloria Teucrorum; ferus omnia Iuppiter Argos transtulit; incensa Danai dominantur in urbe. Arduus armatos mediis in moenibus astans fundit equus uictorque Sinon incendia miscet insultans. Portis alii bipatentibus adsunt, | 330 |
en de roem van de Teucriërs; in woede heeft Iuppiter alles naar Argos overgebracht; de Danaërs heersen in onze brandende stad. Hoog opgesteld in het midden van de stad braakt het paard gewapenden en Sinon, nu overwinnaar, sticht overal branden, ons honend. Horden bewaken de openstaande poorten |
milia quot magnis umquam uenere Mycenis; obsedere alii telis angusta uiarum oppositis; stat ferri acies mucrone corusco stricta, parata neci; uix primi proelia temptant portarum uigiles et caeco Marte resistunt.' | 335 |
evenveel duizenden als uit het grote Mycene ooit kwamen; andere troepen hebben de nauwe straten bezet met in de aanslag hun wapens: er staat een linie met flikkerende zwaarden gereed voor een slachting; de voorste wachters voeren amper strijd bij de poorten of bieden weerstand in een chaotische strijd.' |
Talibus Othryadae dictis et numine diuum in flammas et in arma feror, quo tristis Erinys, quo fremitus uocat et sublatus ad aethera clamor. Addunt se socios Rhipeus et maximus armis Epytus, oblati per lunam, Hypanisque Dymasque | 340 |
Door deze woorden van Panthus en de aandrang der goden begeef ik mij in de vuurzee en strijd, waarheen maar de grimmige Furie, de wapenroep en het hemelbestormend geschreeuw mij roepen. Rhipeus en Epytus, een reus in de strijd, sluiten zich als wapenbroeders aan, beschenen in het maanlicht, |
et lateri adglomerant nostro, iuuenisque Coroebus Mygdonides—illis ad Troiam forte diebus uenerat insano Cassandrae incensus amore et gener auxilium Priamo Phrygibusque ferebat, infelix qui non sponsae praecepta furentis audierit! | 345 |
ook Hypanis en Dymas gaan mee en de jonge Coroebus, Mygdons zoon - hij was toevallig in die dagen naar Troje gekomen, hartstochtelijk verliefd op de verdwaasde Cassandra, en als schoonzoon in spe bracht hij Priamos hulp en de Phrygiërs, de ongelukkige, die aan de voorspellingen van zijn eigen verloofde geen gehoor gaf ! |
- Quos ubi confertos ardere in proelia uidi, incipio super his: 'iuuenes, fortissima frustra pectora, si uobis audentem extrema cupido certa sequi, quae sit rebus fortuna uidetis: | 350 |
- Zodra ik zag hoe zij in dichte drom de strijd wilden ingaan, zei ik tot hen: 'Mannen, vergeefs zijn jullie dapper, als jullie mij in mijn overmoed naar een wisse dood willen volgen: jullie zien hoe de zaken ervoorstaan: |
excessere omnes adytis arisque relictis di quibus imperium hoc steterat; succurritis urbi incensae. Moriamur et in media arma ruamus. Una salus uictis nullam sperare salutem.' Sic animis iuuenum furor additus. Inde, lupi ceu | 355 |
verlaten hebben hun tempels en altaren alle goden door wie onze staat werd gesteund; jullie komen een stad te hulp die al in as ligt. Laten wij sterven door op de wapens in te lopen. Slechts één hoop rest verliezers: geen heil meer te verwachten.' Zo is aan de moed van de mannen razernij toegevoegd. Als roofzuchtige wolven |
raptores atra in nebula, quos improba uentris exegit caecos rabies catulique relicti faucibus exspectant siccis, per tela, per hostis uadimus haud dubiam in mortem mediaeque tenemus urbis iter; nox atra caua circumuolat umbra. | 360 |
in donkere nevel, die een razende honger voortdrijft - hun welpen zijn achtergebleven en wachten met droge keel af - trekken wij door een regen van vijandige speren een zekere dood tegemoet en zetten koers naar het centrum de zwarte nacht hult ons in een nis van duister. |
|
|